ECLI:NL:RBROT:2021:10885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
C/10/594065 / FA RK 20-2195 en C/10/603934 / FA RK 20-6957
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling tussen ouders met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 22 juli 2016 te Rotterdam zijn gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige dochter bij de vrouw bepaald. De man en vrouw hebben beiden verzocht om een zorgregeling voor hun dochter, die in een situatie van heftige strijd tussen de ouders verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weerstand van de vrouw tegen omgang met de man groot is, maar dat het in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige is dat zij contact heeft met beide ouders. De rechtbank heeft daarom een zorgregeling vastgesteld, waarbij de man recht heeft op omgang met de dochter op zaterdagen en videobellen op vrijdagen. De rechtbank heeft ook een dwangsom verbonden aan de zorgregeling, om ervoor te zorgen dat de vrouw haar medewerking verleent. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast, waarbij partijen onvoldoende overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van hun bezittingen en schulden. De rechtbank heeft de hoogte van de kinderbijdrage vastgesteld op € 25,- per maand, rekening houdend met de beperkte draagkracht van de man. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen drie maanden in hoger beroep gaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/594065 / FA RK 20-2195 en C/10/603934 / FA RK 20-6957
Beschikking van 5 november 2021 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te 's-Gravenhage,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. D.H.P.C. Glaudemans te Delft.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 30 maart 2020;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 9 juni 2020;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
  • het formulier verdelen en verrekenen van de vrouw;
  • het formulier verdelen en verrekenen van de man;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht van 22 februari 2021;
  • de berichten van de vrouw van 30 april 2021 en 14 oktober 2021 (met bijlagen);
  • het bericht met bijlagen van de man van 15 oktober 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

2..De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Rotterdam op 22 juli 2016.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 29 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter de stukken in handen van de raad gesteld, met het verzoek een onderzoek in te stellen met het oog op de in de bodemprocedure te nemen beslissing over de zorgregeling, en in het kader daarvan de volgende vragen te beantwoorden:
  • welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van het minderjarige kind van partijen;
  • hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • is hulpverlening nodig en zo ja, met welk doel?
  • is een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel nodig?
2.5.
Bij beschikking van 3 november 2020 betreffende voorlopige voorzieningen is bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • de man is gerechtigd iedere zaterdag van 13.00 uur tot 15.00 uur contact met de minderjarige te hebben, welk contact plaatsvindt bij en in aanwezigheid van de zus van de man ( [naam zus] ),
  • de vrouw is gehouden haar medewerking aan deze omgang te verlenen.
2.6.
Bij beschikking van 19 maart 2021 betreffende voorlopige voorzieningen is bepaald
dat de minderjarige voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd en is de beschikking houdende voorlopige voorzieningen van 3 november 2020 gewijzigd en is bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig als volgt zal zijn:
  • de man is gerechtigd iedere zaterdag van 13.00 uur tot 15.00 uur contact met de minderjarige te hebben, welk contact plaatsvindt bij en in aanwezigheid van de zus van de man ( [naam zus] ); de vrouw is gehouden haar medewerking aan deze omgang te verlenen;
  • de man mag videobellen met de minderjarige elke week op vrijdag tussen 16.30 uur en 17.30 uur maximaal één uur of korter, als de minderjarige moe is of wordt;
  • onder verbeurte van een dwangsom van € 150,- per keer dat de vrouw in gebreke blijft mee te werken aan de aldus bepaalde (voorlopige) contacten tussen de man en de minderjarige, met een maximum van € 5.000,-.
Tenslotte is bepaald dat de man een kinderbijdrage aan de vrouw voldoet van € 25,- per maand.
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is op verzoek van de raad mondeling de voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken.
Scheiding
2.8.
De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.8.1.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
2.8.2.
Door de man is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815 lid 2 Rv overgelegd. Omdat de man voldoende heeft gemotiveerd dat het voor hem op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
2.8.3.
De vrouw betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet en verzoekt eveneens de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
2.8.4.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
Zorgregeling
2.9.
Beide partijen verzoeken een zorgregeling vast te stellen.
2.9.1.
[voornaam minderjarige] heeft nu twee ouders die heftig strijden tegen elkaar. [voornaam minderjarige] heeft daar niets aan. Het is schadelijk voor haar ontwikkeling. Hoewel begrijpelijk is dat voor partijen belangrijk is wat de waarheid is, juist ook gelet op de ernst van de stellingen daarover, is voor [voornaam minderjarige] nu niet belangrijk wat de waarheid is. Voor haar ontwikkeling is belangrijk dat zij zonder zorgen een goed contact heeft met zowel haar moeder als haar vader, zo legt de raad uit tijdens de mondelinge behandeling. De raad legt voor de rechtbank ook duidelijk uit dat volgens hem omgangsbegeleiding niet langer nodig is; aannemelijk is dat omgang bij de man veilig is en dat [voornaam minderjarige] het daar naar haar zin kan hebben.
2.9.2.
Voor de rechtbank komt vast te staan dat de weerstand van de vrouw tegen (onbegeleide) omgang nog groot is.
Ten eerste stelt de man onweersproken dat de vrouw, ondanks dat zij een dwangsom verbeurde, afspraken over omgang en videobellen ook in de afgelopen periode meerdere keren niet is nagekomen.
Ten tweede wil de vrouw een ouderschapsplan aan de beschikking laten hechten waarin de man maar vier uur per twee weken omgang krijgt met [voornaam minderjarige] .
Ten derde voeren veel stellingen van de vrouw terug op de stelling dat [voornaam minderjarige] alleen door de man een trauma heeft en dat omgang daarom niet mogelijk is. De man stelt onweersproken dat hij onderzoek naar een dergelijk trauma steunt als de vrouw daarvoor een verwijzing laat zien van de huisarts en dat de vrouw altijd heeft nagelaten een dergelijke verwijzing te vragen of te laten zien. Als de vrouw omgang had willen ondersteunen, dan had zij dus een verwijzing kunnen vragen aan de huisarts en kunnen laten zien aan de man. Daarentegen heeft de vrouw wel zelf de organisatie Sterk huis benaderd die onder andere het standpunt van de vrouw heeft opgeschreven (en niet dat van de man). Een causaal verband tussen een trauma en alleen de man stelt en onderbouwt Sterk huis niet, daarbij nog in het midden gelaten het gebrek aan inzicht in de deskundigheid van Sterk huis en in de zorgvuldigheid van zijn onderzoek. De raad bevestigt in zijn rapport of tijdens de mondelinge behandeling ook niet het door de vrouw veronderstelde causaal verband tussen alleen de man en een trauma. De raad beschrijft in zijn rapport wel de mogelijkheid dat de vrouw, dat wat zij zelf heeft moet meemaken in haar leven, deels projecteert op [voornaam minderjarige] (pagina 20).
Ten vierde wordt de vrouw gesteund door bijvoorbeeld haar zus. Tijdens de mondelinge behandeling heeft die zus, op de gang van het gerechtsgebouw, politie overtuigd van een ernstige bedreiging die uitgaat van de man, terwijl voor de rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor een bedreiging vast is komen te staan. De man verbleef in de zittingszaal en zijn zwager wachtte buiten het gerechtsgebouw in een zogenaamd barista café op de man. Dergelijke steun belemmert de vrouw omgang te ondersteunen.
Ten vijfde maakt de vrouw er bezwaar tegen dat de man naar de kinderopvang in haar woonplaats [woonplaats vrouw] zal komen om [voornaam minderjarige] op te halen met als reden dat zij wil dat de man in geen geval in [woonplaats vrouw] komt. Alleen al omdat het de man vrij staat om in [woonplaats vrouw] te komen, en het ook niet gaat om verblijf in de buurt van (de woning van) de vrouw, blijkt uit het toch gemaakte bezwaar van de vrouw dat zij omgang niet steunt.
Ten zesde heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling – in alle eerlijkheid en kwetsbaarheid – onder andere erkend dat zij niet vreest dat de man [voornaam minderjarige] zal mishandelen en dat zij eigenlijk erkenning wil voor wat de man haar heeft aangedaan. Hieruit leidt de rechtbank af dat het de vrouw nog niet lukt om de last van wat zij heeft ervaren met de man en de last van het ontbreken van erkenning daarvoor, te scheiden van wat nu goed lijkt te zijn voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . Dit weerhoudt de vrouw in het ondersteunen van de omgang.
Ten zevende maakt de raad, zo blijkt tijdens de mondelinge behandeling, zich zo ernstig zorgen over de situatie waarin [voornaam minderjarige] opgroeit bij de vrouw, dat hij wil onderzoeken of het voor [voornaam minderjarige] wel het beste is om haar hoofdverblijf bij de vrouw te hebben.
2.9.3.
Naast het voorgaande betrekt de rechtbank bij het vaststellen van een zorgreling het volgende.
De raad adviseert de omgang via een opbouw – langzaam – uit te breiden naar een onbegeleide omgang van in eerste instantie een weekend per twee weken.
Een jeugdbeschermer zal in ieder geval de komende drie maanden betrokken zijn in het leven van [voornaam minderjarige] .
Videobellen doet mogelijk een groot beroep op de loyaliteit van [voornaam minderjarige] vanwege de aanwezigheid van beide ouders tijdens dat videobellen. Videobellen wordt minder van belang als de omgang wordt uitgebreid.
[voornaam minderjarige] gaat elke dag na school naar de opvang.
De man weet al langer dat de vrouw in [woonplaats vrouw] woont en heeft nimmer de vrouw en of [voornaam minderjarige] lastiggevallen in [woonplaats vrouw] .
De man werkt drie dagen per week, wil dat gaan uitbreiden en wil daarbij rekening houden met momenten waarop hij zorgt voor [voornaam minderjarige] .
De man wordt in staat geacht met een auto naar [woonplaats vrouw] te rijden.
De vrouw wil niet dat de man weet waar zij in [woonplaats vrouw] woont en wil niet dat de man [voornaam minderjarige] ophaalt bij haar thuis.
Het is redelijk van de vrouw te verlangen in ieder geval in het weekend met het openbaar vervoer te reizen om omgang te realiseren.
De zorgregeling bestaat nu uit omgang op iedere zaterdag van 13.00 uur tot 15.00 uur in aanwezigheid van de zus van de man en videobellen elke vrijdag tussen 16.30 uur en 17.30 uur.
De co-ouderschapregeling die de man verzoekt acht de rechtbank zonder wijziging van omstandigheden niet in het belang van [voornaam minderjarige] . Onder de huidige omstandigheden acht de rechtbank, na een opbouw, maximaal de zorgregeling van een weekend per twee weken, een doordeweekse dag en de helft van vakantie- en feestdagen in het belang van [voornaam minderjarige] .
Een langzame uitbreiding van de zorgregeling geeft de vrouw de gelegenheid per stap te wennen aan de uitbreiding.
Tot slot is voor de rechtbank een belangrijk uitgangspunt voor het welzijn van [voornaam minderjarige] dat definitieve beslissingen over de zorgregeling partijen kunnen helpen de strijd daarover los te laten. Een einde van die strijd kan hen ook helpen zo goed mogelijk te leren leven met wat zij in het verleden hebben meegemaakt. De rechtbank zal daarom zoveel mogelijk definitief beslissen.
Gelet op voormelde weerstand bij de vrouw, op het belang van het goed uitvoeren van de zorgregeling en op het feit dat de vrouw eerder afspraken niet is nagekomen hoewel een dwangsom was opgelegd, zal de rechtbank op verzoek van de man – en voor zover nodig: ambtshalve – dezelfde dwangsom verbinden aan de zorgregeling als de dwangsom die is opgenomen in de vorige beschikking.
2.9.4.
Met als doel verder zoveel mogelijk geschillen tussen partijen te beslechten en te voorkomen, vermeldt de rechtbank dat het haar redelijk voorkomt als de vrouw het paspoort van [voornaam minderjarige] bij zich houdt en dat de man de identiteitskaart van [voornaam minderjarige] bij zich houdt.
Hoofdverblijf
2.10.
Beide partijen verzoeken de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij haar/ hem te bepalen.
2.10.1.
Gelet op wat hiervoor is vermeld bij de zorgregeling is het begrijpelijk dat de raad graag nader onderzoek doet naar de hoofdverblijfplaats. Naar de rechtbank begrijpt weegt daarbij zwaar voor de raad zijn zorg over het door de vrouw kunnen ondersteunen van omgang tussen de man en [voornaam minderjarige] , en niet zozeer dat de vrouw verder als ouder niet goed zorgt voor [voornaam minderjarige] . Naar de rechtbank begrijpt is het niet ondersteunen van de zorgregeling ook voor de man een zwaarwegende reden om te verzoeken de hoofdverblijfplaats te bepalen bij hem en om tijdens de mondelinge behandeling (via de raad) te verzoeken tot een spoedmachtiging uithuisplaatsing (waartoe de raad niet overging).
Het spiegelbeeld hiervan is dat als het de vrouw lukt om de hierna vermelde zorgregeling goed te ondersteunen, er minder zwaarwegende redenen zijn de hoofdverblijfplaats ter discussie te stellen.
De rechtbank acht het reëel dat het de vrouw beter lukt om de hierna vermelde zorgregeling goed te ondersteunen als er niet tegelijkertijd een onderzoek gaande is naar de hoofdverblijfplaats dat de vrouw als bedreiging ervaart. Een dergelijk onderzoek kan partijen verleiden om de strijd tussen hen onverminderd voort te zetten. Dat gaat ten nadele van de zorgregeling.
Daarom met als doelen de zorgregeling de beste kans van slagen te geven, de strijd tussen partijen te laten eindigen en [voornaam minderjarige] zo goed mogelijk te laten genieten van contact met haar beide ouders, zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats bij de vrouw bepalen.
2.10.2.
In het eventueel toekomstige geval waarin het de vrouw toch niet lukt om de zorgregeling te ondersteunen terwijl dat nu wel de verwachting is, kan er sprake zijn van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van deze beschikking en of kan het noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] dat de rechtbank de eventueel dan betrokken gecertificeerde instelling machtigt om [voornaam minderjarige] uit het huis van de vrouw te plaatsen.
Onderhoudsbijdragen
2.11.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken haar verzoek tot het vaststellen van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.200,- per maand. De rechtbank zal dat verzoek afwijzen.
De vrouw verzoekt nog wel een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 415,- per maand. De man voert gemotiveerd verweer daartegen.
2.11.1.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de vrouw de stelling van de man dat zijn draagkracht beperkt is tot € 25,-, niet onderbouwd betwist. De enkele stelling dat de man in een BMW rijdt, is daarvoor onvoldoende. Bovendien heeft de man stukken in het geding gebracht die zijn stelling onderbouwen en vermeldt de als laatste tussen partijen gewezen beschikking dat vanwege niet betwiste omstandigheden de hoogte van de kinderbijdrage beperkt is tot € 25,-. Met inachtneming daarvan hoefde de man er niet op bedacht te zijn dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling zou betwisten dat de man met behulp van familie huwelijkse schulden heeft kunnen aflossen en andere voordelen kan hebben zoals het rijden in auto’s. De rechtbank weegt daarom niet in het nadeel van de man dat hij die betwisting van de vrouw niet met stukken kan weerleggen. Gelet op de beperkte draagkracht van de man en zijn bereidheid in ieder geval dat minimale bedrag te voldoen, zal de rechtbank de kinderbijdrage vaststellen op dat bedrag van € 25,-.
2.11.2.
Ten overvloede vermeldt de rechtbank dat de vrouw terecht opmerkt dat de minimale bijdrage van de man betekent dat nagenoeg alle kosten voor [voornaam minderjarige] voor rekening komen van de vrouw en dat haar draagkracht voor al die kosten ook zeer beperkt en nauwelijks toereikend is. Dat is niet in het belang van [voornaam minderjarige] .
Daarom is het in het belang dat (ook) de man zich inspant om meer inkomen te verwerven, zodat er meer inkomen beschikbaar komt om de kosten van [voornaam minderjarige] te dragen.
Verdeling gemeenschap
2.12.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij verzoeken beiden de verdeling van die gemeenschap vast te stellen.
2.12.1.
Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Hoewel zij over en weer zeker op bepaalde onderdelen het nodige stellen, stellen zij in het geheel onvoldoende om de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
2.12.2.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. De rechtbank volgt partijen in hun stelling dat dit 30 maart 2020 is.
2.12.3.
Als peildatum voor de waarde van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel. In meerdere gevallen zal de rechtbank in afwijking daarvan en op grond van de redelijkheid en billijkheid de peildatum worden aanvaard. In voorkomende geval zal de rechtbank dat vermelden.
2.12.4.
Volgens partijen dan wel één van hen bestaat de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum uit de volgende bestanddelen:
inboedel (die is opslagen),
bankrekening bij de ING op naam van de man,
bankrekening bij de ING op naam van de vrouw,
Volkswagen Golf (auto), in beheer bij de man,
Seat Ibiza (auto), in beheer bij de man,
activa die horen bij de eenmanszaak van de man.
Over de inboedel (a.) zijn partijen het eens dat de vrouw krijgt wat zij heeft beschreven in haar productie 14, met uitzondering [voornaam minderjarige] eerste pakje (Coco Chanel). Dat betekent dat de vrouw krijgt:
  • gasfornuis van Bosch,
  • zilveren kokertje met beertjes eraan met [voornaam minderjarige] erin gegrafeerd,
  • bruin handje met een wit pareltje erin,
  • groene koffer,
  • persoonlijke foto's (e en doorzichtige map met klittenband en een schoenendoos, fotoalbums),
  • blauw/ zilver usb- stick van Erasmus MC,
  • grijze HP laptop inclusief de juiste oplader/ accu en een werkend beeldscherm,
  • Thai boksspullen (handschoenen, been beschermers en de bandages),
  • zilver kleurige doos inclusief echo’s van de vrouw,
  • hakken en eventuele sneakers.
Ten aanzien van een saldo van een bankrekening vindt geen waardering plaats. Voor het saldo op een bankrekening wordt uitgegaan van de hoogte van het saldo op de peildatum. De vordering op de bank (creditsaldo) of de schuld aan de bank (debetsaldo) per die datum valt in de huwelijksgemeenschap. Af- en bijschrijvingen die zien op de periode hierna maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Voor de rechtbank is vast komen te staan dat het saldo op de bankrekening ING *998 op naam van de man € 1.897,74 negatief was (b.). Partijen zijn voor de helft draagplichtig voor dit bedrag.
Voor de rechtbank is niet vast komen te staan wat het saldo was op de bankrekening ING *210 op naam van de vrouw (c.). Partijen moeten het saldo per peildatum verdelen of als het saldo negatief is, de helft daarvan dragen.
Omdat vanaf de peildatum uitsluitend de man het genot heeft gehad over de auto’s (d. en e.), acht de rechtbank het redelijk dat de verdeling van deze auto’s bij helfte geschiedt naar de – nader door partijen vast te stellen – waarde op de peildatum.
Met de e-mail van 1 september 2020 van Administratiekantoor Droog onderbouwt de man dat de waarde van zijn eenmanszaak (f.) € 0,- was. De vrouw heeft ook niet gesteld welke activa de man heeft en heeft tijdens de mondelinge behandeling onderkend dat die er waarschijnlijk niet zijn. Voor de eenmanszaak vindt daarom geen verdeling plaats.
2.12.5.
Zoals partijen bekend is, is een schuld geen goed is en kan een schuld niet worden verdeeld. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.
Voor zover één van partijen meer zou voldoen dan de helft van die schulden, heeft die partij een regresrecht jegens de andere partij.
2.12.6.
Partijen zijn het erover eens dat zij op de peildatum de hieronder vermelde 14 schuldeisers hadden. In de tabel hieronder vermeldt de rechtbank, voor zover dat voor haar vast is komen te staan, wat de hoogte van een schuld was op de peildatum, wat de ene partij heeft betaald en wat de andere partij dan terug moet betalen (regres).
Voor alle schulden – met of zonder nu vaststaand bedrag op de peildatum – geldt dat ieder van hen de schuld voor de helft voor zijn/haar rekening moet nemen.
Voor geen van de schulden zijn voor de rechtbank feiten vast komen te staan op grond waarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wordt afgeweken. In het bijzonder voor de schuld bij Duo geldt dat de man al onvoldoende onderbouwt dat deze schuld alleen ten voordele van de vrouw is, mede gelet op de betwisting door de vrouw met haar stellingen dat zij in 2016-2017 met haar studie moest stoppen van de man en dat het geleende geld is gebruikt voor de bruiloft (de man schat de kosten daarvan op € 17.500,-). Ook de man is dus voor de helft draagplichtig voor deze schuld bij Duo. De hoogte van de schuld is niet vast te stellen, omdat – zo begrijpt de rechtbank – die hoogte in de toekomst nog gaat worden vastgesteld. Betaling van de schuld wordt nu ook niet opgeëist, naar de rechtbank begrijpt. De man is alleen draagplichtig voor deze schuld voor zover de grondslag feiten betreft tot aan de peildatum. Als Duo op enig moment terugbetaling verlangt en een deel daarvan heeft betrekking op feiten van na de peildatum, dan is de man voor dat deel niet draagplichtig.
Tegelijkertijd geldt dat als een van de 14 schulden na de peildatum is toegenomen op grond van feiten die hun grondslag hebben voor de peildatum, bijvoorbeeld het verschuldigd raken van rente en kosten vanwege het op de peildatum niet betaald hebben van de schuld, partijen gelijk draagplichtig zijn voor de toename van de schuld. Naar de rechtbank begrijpt is dit bijvoorbeeld het geval bij de schuld aan Santander.
Uitgaande van deze tabel moet de vrouw de man in ieder geval € 8.012,64 betalen en moet de man de vrouw in ieder geval € 1.182,64 betalen.
Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over een minnelijke regeling waarbij het zogenoemd openingsbod van de man was dat ieder der partijen zonder nadere verrekening de eigen schulden op zich zou nemen, maar daarover hebben partijen geen overeenstemming bereikt. De schuld bij Duo, die vooralsnog wordt geschat op € 44.000,- en waarvan de vrouw stelt dat een deel is gebruikt voor de bruiloft, was daarbij een belangrijk breekpunt.
Proceskosten
2.13.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 22 juli 2016 te Rotterdam;
3.2.
stelt vast dat [voornaam minderjarige] in het kader van de zorgregeling bij de man zal zijn als hierna beschreven onder de normale regeling en regeling vakantie- en feestdagen,
en waarbij voor elk omgangsmoment geldt dat
  • de overdracht van [voornaam minderjarige] verloopt via een kort gesprek waarbij partijen elkaar begroeten, uitwisselen hoe het gaat met [voornaam minderjarige] , [voornaam minderjarige] veel plezier wensen bij de ander en elkaar weer gedag zeggen,
  • het vervoer zoals dat hieronder wordt vermeld, voor eigen rekening is,
  • bij samenloop van de normale regeling en de regeling vakantie- en feestdagen, de regeling vakantie- en feestdagen voorgaat op de normale regeling;
normale regeling
I. op de zaterdagen 20 november, 4 en 18 december 2021 en zondag 2 januari 2022, zonder begeleiding, waarbij
de vrouw [voornaam minderjarige] uiterlijk 10:00 uur overdraagt aan de man op het perron van station Schiedam Centrum waarop zij aankomt en
de man [voornaam minderjarige] uiterlijk 14:00 uur overdraagt aan de vrouw op het perron van station Schiedam Centrum waarvandaan zij vertrekt of
als de vrouw dat uiterlijk op de woensdag voorafgaand aan de omgang meedeelt aan de man: uiterlijk 15:00 uur op het deel bij station Tilburg (Centraal) waar auto’s kort mogen parkeren om passagiers uit en in te laten stappen, of als de vrouw dat op dezelfde woensdag meedeelt aan de man, bij haar thuis;
II. op de zaterdagen 15 en 29 januari, 12 en 26 februari 2022, zonder begeleiding, waarbij
de vrouw [voornaam minderjarige] uiterlijk 10:00 uur overdraagt aan de man op het perron van station Schiedam Centrum waarop zij aankomt en
de man [voornaam minderjarige] uiterlijk 18:45 uur overdraagt aan de vrouw op het perron van station Schiedam Centrum waarvandaan zij vertrekt of
als de vrouw dat uiterlijk op de woensdag voorafgaand aan de omgang meedeelt aan de man: uiterlijk 19:45 uur op het deel bij station Tilburg (Centraal) waar auto’s kort mogen parkeren om passagiers uit en in te laten stappen, of als de vrouw dat op dezelfde woensdag meedeelt aan de man, bij haar thuis;
III. op de vrijdagen 11 en 25 maart, 8 en 22 april 2022 telkens tot de volgende zaterdag, zonder begeleiding, waarbij
de man [voornaam minderjarige] vrijdag uit school haalt of tussen 12:30 en 13:00 uur ophaalt van de opvang en
de man [voornaam minderjarige] zaterdag uiterlijk 13:45 uur overdraagt aan de vrouw op het perron van station Schiedam Centrum waarvandaan zij vertrekt of
als de vrouw dat uiterlijk op de woensdag voorafgaand aan de omgang meedeelt aan de man: uiterlijk 14:45 uur op het deel bij station Tilburg (Centraal) waar auto’s kort mogen parkeren om passagiers uit en in te laten stappen, of als de vrouw dat op dezelfde woensdag meedeelt aan de man, bij haar thuis;
IV. op de vrijdagen 6 en 20 mei, 2022 telkens tot de volgende zaterdag, zonder begeleiding, waarbij
de man [voornaam minderjarige] vrijdag uit school haalt of tussen 12:30 en 13:00 uur ophaalt van de opvang en
de man [voornaam minderjarige] zaterdag uiterlijk 18:45 uur overdraagt aan de vrouw op het perron van station Schiedam Centrum waarvandaan zij vertrekt of
als de vrouw dat uiterlijk op de woensdag voorafgaand aan de omgang meedeelt aan de man: uiterlijk 19:45 uur op het deel bij station Tilburg (Centraal) waar auto’s kort mogen parkeren om passagiers uit en in te laten stappen, of als de vrouw dat op dezelfde woensdag meedeelt aan de man, bij haar thuis;
V. op de vrijdagen 3 en 17 juni, en 1 juli 2022 telkens tot de volgende zondag, zonder begeleiding, waarbij
de man [voornaam minderjarige] vrijdag uit school haalt of tussen 12:30 en 13:00 uur ophaalt van de opvang en
de man [voornaam minderjarige] zondag uiterlijk 18:45 uur overdraagt aan de vrouw op het perron van station Schiedam Centrum waarvandaan zij vertrekt
als de vrouw dat uiterlijk op de woensdag voorafgaand aan de omgang meedeelt aan de man: uiterlijk 19:45 uur op het deel bij station Tilburg (Centraal) waar auto’s kort mogen parkeren om passagiers uit en in te laten stappen, of als de vrouw dat op dezelfde woensdag meedeelt aan de man, bij haar thuis;
VI. met ingang van vrijdag 15 juli 2022
- per twee weken van vrijdag tot zondag, zonder begeleiding, waarbij
de man [voornaam minderjarige] vrijdag uit school haalt of tussen 12:30 en 13:00 uur ophaalt van de opvang en
de man [voornaam minderjarige] zondag uiterlijk 18:45 uur overdraagt aan de vrouw op het perron van station Schiedam Centrum waarvandaan zij vertrekt of
als de vrouw dat uiterlijk op de woensdag voorafgaand aan de omgang meedeelt aan de man: uiterlijk 19:45 uur op het deel bij station Tilburg (Centraal) waar auto’s kort mogen parkeren om passagiers uit en in te laten stappen, of als de vrouw dat op dezelfde woensdag meedeelt aan de man, bij haar thuis;
- elke woensdag zonder begeleiding, waarbij
de man [voornaam minderjarige] uit school haalt of tussen 12:30 en 13:00 uur ophaalt van de opvang en
de man [voornaam minderjarige] uiterlijk 19:00 uur overdraagt aan de vrouw op het deel bij station Tilburg (Centraal) waar auto’s kort mogen parkeren om passagiers uit en in te laten stappen, of als de vrouw dat tijdig meedeelt aan de man, bij haar thuis;
regeling vakantie- en feestdagen
met ingang van 22 juli 2022
  • week 1 en week 5 van de zomervakantie, van vrijdag 13:00 uur tot vrijdag 13:00 uur;
  • (met verblijf in week 2, 3, 4, 6 bij de vrouw);
met ingang van het schooljaar 2022- 2023, waarbij partijen tijdstippen bepalen in onderling overleg
vakantie - of feestdag
man
vrouw
herfst
even jaren
oneven jaren
Kerst, week 1
oneven jaren
even jaren
Kerst, week 2
even jaren
oneven jaren
voorjaar
oneven jaren
even jaren
Paasweekend
even jaren
oneven jaren
Koningsdag
even jaren
oneven jaren
Moederdag
even en oneven jaren
mei, week 1
oneven jaren
even jaren
mei, week 2
even jaren
oneven jaren
weekend Hemelvaart
even jaren
oneven jaren
Pinksterweekend
oneven jaren
even jaren
Vaderdag
even en oneven jaren
zomervakantie 2023
week 1, 2, 4
week 3, 5, 6
zomervakantie 2024 en verder, week 1-3
oneven jaren
even jaren
zomervakantie 2024 en verder, week 4-6
even jaren
oneven jaren
3.3.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom van € 150,- verbeurt per keer dat zij in gebreke blijft mee te werken aan de bij deze beschikking bepaalde zorgregeling, met een maximum van € 5.000,-;
3.4.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vrouw zal zijn;
3.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van vandaag als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] , voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 25,- per maand;
3.6.
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder 2.12;
3.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
3.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.W. Panhuizen op 5 november 2021.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.