In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Bema B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd, maar de kantonrechter oordeelt dat er geen dringende reden voor deze opzegging was. Bema vordert een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 4 BW, evenals betaling van onverschuldigd betaalde bedragen voor vakantie-uren en salaris over niet gewerkte dagen. De werknemer was in dienst bij Bema sinds 1 januari 2020 en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 31 juli 2021. Bema heeft de werknemer op 21 juni 2021 geïnformeerd dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. De werknemer heeft op 30 juni 2021 zijn ontslag ingediend, maar de kantonrechter oordeelt dat dit niet rechtsgeldig was omdat er geen dringende reden was voor opzegging. De kantonrechter heeft de vorderingen van Bema grotendeels toegewezen, inclusief de gefixeerde schadevergoeding van € 2.259,69 en terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen. De werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten.