ECLI:NL:RBROT:2021:11046

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
9323768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van opdracht tot reparatiewerkzaamheden en betaling van factuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. De procedure betreft een vordering van [eiseres] tot betaling van een factuur van € 437,06, die voortvloeit uit reparatiewerkzaamheden aan een deur die op 6 januari 2021 zijn uitgevoerd. [eiseres] heeft de werkzaamheden uitgevoerd in opdracht van [gedaagde], maar [gedaagde] betwist deze opdracht te hebben gegeven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de factuur niet heeft betaald binnen de overeengekomen termijn van 30 dagen, waardoor [eiseres] in verzuim is geraakt.

De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder de dagvaarding, de conclusie van repliek en de werkbon die door [eiseres] is overgelegd. De rechter heeft geconcludeerd dat [eiseres] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [gedaagde] de opdrachtgever was voor de werkzaamheden. De werkbon was niet ondertekend door [gedaagde] en er was onvoldoende bewijs dat [gedaagde] opdracht had gegeven voor de reparatie.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiseres] afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de opdracht heeft gegeven. [eiseres] is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn vastgesteld op nihil. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het stellen van een vordering in het civiele recht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9323768 \ CV EXPL 21-22922
uitspraak: 5 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde] te [plaats] ,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door de heer [persoon A] .
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 1 juli 2021, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] op de rolzitting van 13 juli 2021;
  • de conclusie van repliek.
1.2.
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe naar behoren opgeroepen, niet meer op de conclusie van repliek gereageerd.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Op 6 januari 2021 heeft [eiseres] reparatiewerkzaamheden uitgevoerd aan een beschadigde deur op het adres [adres] te Rotterdam.
2.2.
Naar aanleiding van de uitgevoerde werkzaamheden heeft [eiseres] op 7 januari 2021 een factuur van € 350,90 inclusief btw aan [gedaagde] gezonden.

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 437,06, primair vermeerderd met de contractuele rente, subsidiair met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 17 juni 2021 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] reparatiewerkzaamheden aan een deur uitgevoerd. [eiseres] heeft voor deze werkzaamheden een gespecificeerde factuur aan [gedaagde] gezonden. [gedaagde] heeft de factuur niet binnen de overeengekomen betalingstermijn van 30 dagen voldaan, waarna zij in verzuim is geraakt. [eiseres] heeft op grond hiervan een hoofdsom van € 350,90 van [gedaagde] te vorderen. [eiseres] maakt tevens aanspraak op een bedrag van € 33,52 aan - primair - contractuele vertragingsrente dan wel - subsidiair - wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW alsmede een bedrag van € 52,64 aan buitengerechtelijke incassokosten.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd dat zij geen opdracht aan [eiseres] heeft gegeven voor de uitgevoerde werkzaamheden. [eiseres] heeft aan [gedaagde] gezegd dat zij alleen in opdracht van de eigenaar van het pand zouden werken. [gedaagde] huurt het pand van de eigenaar, Veldmeijer Beheer B.V. Desondanks stuurde [eiseres] de factuur toch naar [gedaagde] . [gedaagde] heeft [eiseres] gezegd dat de factuur aan de eigenaar gezonden moest worden, maar [eiseres] heeft aangegeven dat zij de factuur gewoon stuurt aan het bedrijf dat op het betreffende adres is gevestigd.

5..De beoordeling

5.1.
Niet in geschil is dat [eiseres] op 6 januari 2021 reparatiewerkzaamheden heeft uitgevoerd aan een deur in het pand aan de [adres] te Rotterdam. Door [gedaagde] is voorts onweersproken gesteld dat zij voornoemd pand huurt van Veldmeijer Beheer B.V.
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] tegen de vordering van [eiseres] is dat zij geen opdracht heeft gegeven aan [eiseres] voor het uitvoeren van de reparatiewerkzaamheden en dat zij om die reden niet gehouden is de door [eiseres] verzonden factuur te betalen. Vooropgesteld wordt dat in beginsel de opdrachtgever tot het uitvoeren van werkzaamheden de daaruit voortvloeiende kosten zal dienen te voldoen. Nu [gedaagde] heeft betwist opdracht te hebben gegeven voor de werkzaamheden rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op [eiseres] de plicht haar stelling dat [gedaagde] de opdrachtgever voor de reparatiewerkzaamheden is met voldoende concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen en vervolgens zo nodig haar stellingen met behulp van alle middelen rechtens te bewijzen.
5.3.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de reparatiewerkzaamheden heeft [eiseres] reeds bij dagvaarding een kopie van een werkbon, gedateerd op 6 januari 2021, in het geding gebracht. In reactie op de betwisting door [gedaagde] heeft [eiseres] bij conclusie van repliek volstaan met verwijzing naar de bij dagvaarding overgelegde werkbon. Daarbij heeft zij gesteld dat uit de werkbon volgt dat [gedaagde] de opdracht heeft gegeven, nu op de werkbon de gegevens van [gedaagde] staan vermeld en de bon door [gedaagde] is ondertekend.
5.4.
Het enkele feit dat op de - overigens zeer slecht leesbare - werkbon de gegevens van [gedaagde] vermeld staan, levert nog geen bewijs op van de stelling dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden. Aangenomen mag immers worden dat [eiseres] deze gegevens zelf op de werkbon heeft vermeld. In tegenstelling tot hetgeen [eiseres] stelt, is de door haar overgelegde kopie van de werkbon bovendien niet ondertekend door [gedaagde] . De bon is slechts ondertekend door de betreffende monteur, die de werkzaamheden aan de deur heeft uitgevoerd. In het vak ‘handtekening opdrachtgever’ is echter geen handtekening geplaatst. Bovendien is ook het vak ‘werk gereed ja / neen’ niet ingevuld, in die zin dat niet is aangegeven of het werk is afgerond of niet.
5.5.
Nu [gedaagde] uitdrukkelijk heeft betwist dat zij opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden, had van [eiseres] verwacht mogen worden dat zij haar stellingen op dit punt deugdelijk zou onderbouwen. Zo had van haar minst genomen verwacht mogen worden dat zij nader zou hebben uiteengezet welke persoon er namens [gedaagde] opdracht heeft gegeven, op welke wijze (bijvoorbeeld telefonisch of per e-mail) en wanneer er exact opdracht is gegeven. Dit heeft zij echter nagelaten. Zij heeft volstaan met de enkele verwijzing naar de bij dagvaarding overgelegde en niet ondertekende werkbon van 6 januari 2021. Daarmee heeft [eiseres] het bewijs van haar stelling niet geleverd.
5.6.
De kantonrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling dat het bewijs (ook) volgt uit het feit dat [gedaagde] niet heeft betwist dat zij de werkbon heeft ondertekend. De door [eiseres] bij dagvaarding overgelegde werkbon is - behoudens de handtekening van de monteur zelf - niet ondertekend. In dat licht bezien was er voor [gedaagde] geen aanleiding expliciet te betwisten dat zij de werkbon had ondertekend en kon zij volstaan met de betwisting van de algemene stelling dat zij opdracht zou hebben gegeven voor de werkzaamheden. Ook de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij niet de opdrachtgever is, wordt verworpen. Nu [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven en zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, ligt het op de weg van [eiseres] - en níet van [gedaagde] - om bewijs van deze stelling te leveren.
5.7.
Ten slotte heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat nergens uit blijkt dat zij de factuur aan Veldmeijer Beheer had moeten zenden dan wel dat Veldmeijer Beheer partij is bij de gestelde overeenkomst. Het is juist dat uit de thans beschikbare stukken niet valt af te leiden dat de opdracht is gegeven door Veldmeijer Beheer. Daaruit kan echter nog niet geconcludeerd worden dat [gedaagde] wél opdracht heeft gegeven. Dat geldt ook voor de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] niet heeft betwist dat de werkzaamheden door [eiseres] correct zijn uitgevoerd. Het enkele gegeven dat [gedaagde] als huurder van het pand kennelijk heeft toegestaan dat [eiseres] werkzaamheden aan de deur heeft uitgevoerd, betekent nog niet dat zij ook degene is geweest die de opdracht daartoe heeft gegeven.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden. Vervolgens is het de vraag of er aanleiding bestaat om [eiseres] tot nadere bewijslevering toe te laten. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend, waarbij geldt dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. [eiseres]
heeft immers onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de reparatie. Zoals hiervoor bij r.o. 5.5 reeds overwogen heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd door wie, wanneer en op welke wijze er namens [gedaagde] opdracht is gegeven voor de reparatie. Bovendien heeft [eiseres] ter zake geen concreet bewijsaanbod gedaan.
5.9.
Een en ander betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de reparatie. Dat leidt er toe dat niet gebleken is van een verplichting van [gedaagde] om het factuurbedrag van € 350,90 aan [eiseres] te voldoen, zodat de gevorderde hoofdsom zal worden afgewezen. De daaraan gekoppelde nevenvorderingen ten aanzien van de rente en buitengerechtelijke incassokosten delen hetzelfde lot.
5.10.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil, nu zij de procesvoering in eigen hand heeft gehouden.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487