ECLI:NL:RBROT:2021:11116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
C/10/626666 / KG ZA 21-871
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot toewijzing voorlopig gebruiksrecht woning en vaststelling verdeling

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel het verkrijgen van een voorlopig gebruiksrecht van de gezamenlijke woning en het onderzoeken van de mogelijkheid om de woning over te nemen. De vrouw en de man hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar van de woning, die onder hypotheek staat. De vrouw stelt dat er een onleefbare situatie is ontstaan na de beëindiging van hun relatie, en dat het in het belang van hun dochter is dat zij in de woning kan blijven wonen. De man betwist echter de spoedeisendheid van de vorderingen en stelt dat de huidige situatie goed te doen is.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen. De rechter oordeelt dat er onvoldoende grond is om de vrouw het gebruiksrecht van de woning toe te wijzen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De vrouw heeft niet voldoende onderbouwd dat zij in staat is de woning over te nemen, en de man heeft ook recht op zijn deel van de woning. De rechter benadrukt dat partijen eerst de situatie en mogelijkheden moeten verkennen voordat er een beslissing kan worden genomen over de verdeling van de woning.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 2 november 2021 door de voorzieningenrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/626666 / KG ZA 21-871
Vonnis in kort geding van 2 november 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 oktober 2021, met producties 1 en 2,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 19 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum kind] 2017 een dochter, [naam kind] (hierna: [naam kind]), geboren. De man heeft het kind erkend, de vrouw heeft het gezag.
2.2.
In november 2017 hebben partijen ieder voor de onverdeelde helft de eigendom verkregen van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Op de woning is een recht van hypotheek gevestigd. De gezamenlijke schuld aan de hypotheekhouder bedraagt thans € 112.320,43.
2.3.
Na het eindigen van de relatie zijn partijen met [naam kind] in de woning blijven wonen.
2.4.
Op 15 september 2021 heeft de vrouw de woning laten taxeren door [naam] van Buddies Real Estate B.V. Uit een taxatierapport van 20 september 2021 blijkt dat de woning op de datum van inspectie is gewaardeerd op € 235.000,00.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
het voorlopig gebruiksrecht van de woning toewijst aan de vrouw, met het bevel aan de man om deze woning te verlaten en deze niet meer te betreden,
bepaalt dat als wijze van verdeling van de woning (voorlopig) wordt aangemerkt dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om te onderzoeken of, en tegen welke voorwaarden, zij de woning en de hypothecaire geldlening kan overnemen voor de taxatiewaarde, zulks gedurende een termijn van drie maanden na het vonnis,
bepaalt dat, indien de vrouw in staat is om de woning over te nemen op de wijze als onder 2 genoemd, de man verplicht is om zijn medewerking te verlenen aan het verlijden van een notariële akte (van verdeling) waarmee het registergoed aan de vrouw wordt toebedeeld, onder de opschortende voorwaarden dat (i) de man wordt ontslagen uit zijn aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en (ii) de vrouw op de datum van notariële toebedeling aan hem de helft van de dan blijkende overwaarde van de woning uitbetaalt,
bepaalt dat de vrouw het in deze zaak gewezen vonnis in de plaats kan doen treden van de medewerking van de man aan het doen verlijden van de akte tot notariële toebedeling van het registergoed.
3.2.
De vrouw legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
Na het eindigen van de relatie dient ook de samenleving tussen partijen te eindigen. Er is op dit moment sprake van een onleefbare situatie als gevolg van spanningen in huis. Het is in het belang van [naam kind] dat zij met de vrouw in de woning kan blijven wonen. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [naam kind] en draagt in overwegende mate de zorg en verantwoordelijkheid over haar. De ouders van de vrouw wonen in dezelfde straat en zorgen ook voor [naam kind]. De vrouw kan op korte termijn niet over alternatieve woonruimte voor haar en [naam kind] beschikken. Het voorlopig gebruiksrecht van de woning dient dan ook aan haar te worden toegewezen. De vrouw verwacht dat zij het aandeel van de man in de woning kan overnemen, met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Het inkomen van de vrouw is toereikend. Zij betaalt nu ook de vaste lasten. Daarnaast kan zij rekenen op financiële steun van haar familie.
3.3.
De man voert het volgende verweer.
De vrouw heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. Het staat niet vast dat de relatiebreuk permanent is, de relatie is eerder tijdelijk verbroken geweest. Er is geen noodzaak om nu een beslissing over de woning te nemen. Partijen leven in de woning langs elkaar heen en dat gaat goed. De man heeft een eigen werk- en slaapkamer. De vrouw en het kind slapen samen in een andere kamer. Voor zover er al spanningen zijn, zorgt de man daar niet voor. De vader van de vrouw heeft in het verleden frictie veroorzaakt, maar dat is nu opgelost. De man wenst voorlopig graag in hetzelfde huis als zijn dochter te wonen. De huidige situatie kan dan ook voortduren totdat duidelijk is wat er met de woning dient te gebeuren. De man heeft belangstelling om de woning over te nemen, maar heeft daarover nog geen advies ingewonnen. Hij beschikt niet over alternatieve woonruimte en betwist dat de vrouw thans de vaste lasten draagt. De man acht de vrouw niet in staat om de woning over te nemen, omdat zij al langere tijd probeert om financiering te regelen, hetgeen tot op heden niet is gelukt. De verkoop van de woning aan een derde behoort volgens de man ook tot de mogelijkheden. Hij verwacht dat dit voor partijen financieel voordeliger is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is om deze te geven.
4.2.
De vrouw grondt haar vordering onder 2 op artikel 3:185 BW. Dit artikel bepaalt dat de rechter de wijze van verdeling van een gemeenschappelijk goed kan gelasten of zelf de verdeling kan vaststellen. De voorzieningenrechter kan vooruitlopend hierop in kort geding, als de eisende partij daar een spoedeisend belang bij heeft, een voorziening treffen die strekt tot medewerking aan overname of verkoop van de woning.
4.3.
Partijen zijn het niet eens over de verdeling, maar hebben kennelijk ook de praktische en financiële mogelijkheden (nog) niet behoorlijk in kaart gebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat geen grond om als wijze van verdeling aan te merken dat de vrouw gedurende drie maanden in de gelegenheid wordt gesteld om te onderzoeken of en tegen welke voorwaarden zij de woning en de hypothecaire geldlening kan overnemen. Dat behoort tot de voorbereiding van een voorstel voor een eventuele verdeling en tot een dergelijk onderzoek had de vrouw zelf kunnen overgaan. Een voldoende (spoedeisend) belang ontbreekt derhalve om de huidige situatie op de door de vrouw voorgestelde wijze te bevriezen. Er is ook onvoldoende reden om de vrouw in staat te stellen als enige van de stijging van de waarde van de woning te profiteren. Daar komt bij dat de enkele stelling van de vrouw dat de man zou hebben laten weten de woning niet te willen overnemen, waarop de man in elk geval ter zitting is teruggekomen, onvoldoende is voor het toewijzen van de vordering onder 2; als de vrouw de woning en de hypotheek niet kan overnemen is immers verkoop aan een derde een reële optie. De argumentatie over de betere aanspraak van de vrouw op de woning, vanwege [naam kind], doet daaraan niet af. Met de afwijzing van de vordering onder 2 worden de vorderingen onder 3 en 4 eveneens afgewezen.
4.4.
De vrouw grondt haar vordering onder 1 naar analogie op artikel 822 lid 1 sub a Rv. Dit artikel bepaalt dat de rechter in zaken van echtscheiding of scheiding van tafel en bed bij beschikking voor de duur van het geding kan bepalen dat één der echtgenoten bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met bevel dat de andere echtgenoot die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
4.5.
In dit geval is geen sprake van echtscheiding of scheiding van tafel en bed en door geen van partijen is een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Partijen hebben de gevolgen van hun relatie, hun samenleving en de verbreking daarvan op geen enkele manier geregeld. Zij bewonen de woning die hun gezamenlijk eigendom is kennelijk sedert het verbreken van hun relatie al enige tijd samen met hun gezamenlijke dochter, zonder dat is gebleken van een onhoudbare situatie. De stelling van de vrouw dat zij er niet meer tegen kan is onvoldoende en onderbouwing daarvan ontbreekt. In de financiële situatie van partijen bestaat geen behoorlijk inzicht en partijen verschillen daarover van mening. Partijen zullen, al dan niet in het kader van een door de vrouw te entameren bodemprocedure, eerst de situatie en de mogelijkheden nader in kaart moeten brengen. Dat de vrouw in staat zal zijn de woning over te nemen is, zoals hiervoor al werd overwogen, thans onduidelijk en niet behoorlijk onderbouwd. Dat zij nu al de vaste lasten betaalt is evenmin onderbouwd. Mede in aanmerking nemend de afwijzing van de vorderingen onder 2 tot en met 4 en de gronden daarvoor is het vooruitlopen op een situatie waar de vrouw met de dochter in de woning zal blijven thans prematuur. Nu de vrouw het eenhoofdig gezag heeft over de dochter ligt voor de hand dat de dochter haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben, maar dat ligt niet ter beslissing voor en dat die hoofdverblijfplaats in deze woning zal kunnen zijn is -gelet op de onduidelijke situatie- ook niet zeker. De situatie is verder niet zo dringend dat, tegen deze achtergrond, voorbij kan worden gegaan aan de onbetwiste omstandigheid dat de man geen alternatieve woonruimte heeft.
Dat betekent dat ook deze vordering wordt afgewezen.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.
[2971/106]