ECLI:NL:RBROT:2021:11231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
C/10/614717 / HA ZA 21-225
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor asbestbesmetting en schadevergoeding na ondeskundige werkzaamheden

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] c.s., schadevergoeding van de gedaagde, Attent Brand- en Roetreiniging B.V., naar aanleiding van asbestbesmetting in hun loods. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat Attent tekort was geschoten in haar onderzoeksplicht met betrekking tot de aanwezigheid van asbest. De eisers, die zich bezighouden met de handel in en reparatie van caravans, hadden eerder een overeenkomst gesloten met Attent voor herstelwerkzaamheden na waterschade. Tijdens deze werkzaamheden werd asbest aangetroffen, wat leidde tot een sluiting van de loods door de gemeente Maassluis. De rechtbank oordeelde dat Attent niet had voldaan aan haar verplichting om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van asbest, ondanks dat er aanwijzingen waren dat dit aanwezig kon zijn. De rechtbank wees de vordering van [eiser 1] c.s. tot schadevergoeding toe, waarbij de schade werd vastgesteld op € 15.558,23, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens werd Attent veroordeeld in de proceskosten van [eiser 1] c.s. De rechtbank concludeerde dat de aansprakelijkheid van Attent vaststond op basis van een eerder vonnis van de kantonrechter, waarin ook al was geoordeeld dat Attent tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614717 / HA ZA 21-225
Vonnis van 17 november 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

gevestigd te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats] ,
3.[eiser 3] ,
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.W. Prinsen te Ridderkerk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ATTENT BRAND- EN ROETREINIGING B.V.,
gevestigd te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
gedaagde,
advocaat mr. R.H. Steensma te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en Attent genoemd worden. Voor zover eiser 1 afzonderlijk wordt bedoeld, wordt zij aangeduid als [eiser 1] . Eisers 2 en 3 worden aangeduid als [eiser 2] respectievelijk [eiser 3] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 februari 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
- de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 20 mei 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald op 24 augustus 2021;
  • de brieven van deze rechtbank van 19 juli 2021 met een zittingsagenda en instructies voor de zitting;
  • de brief van 10 augustus 2021 van [eiser 1] c.s. met producties XXVII tot en met XXXIV;
  • de mondelinge behandeling op 24 augustus 2021;
  • de pleitaantekeningen van [eiser 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser 2] en [eiser 3] zijn vennoten in [eiser 1] . [eiser 1] houdt zich onder meer bezig met handel in en reparatie en onderhoud van caravans.
2.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan, waarover zij in kort geding hebben geprocedeerd bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank (zaak- en rolnummer C/10/563356 / KG ZA 18-1276).
2.3.
Ook is tussen partijen een procedure gevoerd bij de kantonrechter van deze rechtbank (zaaknummer 7266964 CV EXPL 18-42616). De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 juni 2019 (hierna: het vonnis van de kantonrechter), onder meer, het volgende overwogen:
“2.2 Op 29 mei 2018 is in en aan de loods [van [eiser 1] ; opmerking rechtbank] door een extreem hevige regenbui waterschade ontstaan, onder andere aan de binnendakplaten van de loods.
2.3
[eiser 2] heeft vervolgens contact opgenomen met de tussenpersoon van Nationale Nederlanden, VandenEnde Adviesgroep B.V., die een schade-expert van Nationale Nederlanden, de heer [persoon A] van EMN Expertise (hierna: [persoon A] ) heeft ingeschakeld. Op 29 mei 2018 heeft [persoon A] een akte van schadetaxatie opgemaakt en op 30 mei 2018 heeft hij de heer [persoon B] (hiema: [persoon B] ) van Attent gebeld, waarna [persoon B] nog diezelfde dag op bezoek is geweest in de loods.
2.4
Op 31 mei 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser 2] , [persoon A] , [persoon B] en de heer [persoon C] van Onderhoudsbedrijf [persoon C] (hierna: [persoon C] ), die door [persoon B] was ingeschakeld. Met instemming van [persoon A] heeft [persoon B] contact opgenomen met KMZ Droogtechniek (hierna: KMZ), welk bedrijf nog diezelfde dag droogapparatuur heeft geplaatst.
2.5
Tijdens de bespreking op 31 mei 2018 is tevens aan de orde geweest of er asbest in de loods en op het daarnaast gelegen terrein aanwezig was.
2.6
Op 31 mei 2018 is een opdrachtbevestiging van [eiser 1] aan Attent (hierna: de opdrachtbevestiging) tot stand gekomen. De opdrachtbevestiging, die betrekking heeft op het “Project [eiser 1] ” die door [persoon B] namens Attent is getekend en door [eiser 2] namens [eiser 1] “voor akkoord opdrachtgever”, luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…) Hierbij verklaart ondergetekende opdracht te hebben verleend voor de navolgende
werkzaamheden:
- Werkzaamheden aan de inventaris, zoals besproken met de expert (...)
[persoon A] (...)
- Werkzaamheden aan de opstal, zoals besproken met de expert (...)
[persoon A] (...).”
2.7
Op 13 juni 2018 heeft KMZ de droogwerkzaamheden afgerond. Vervolgens heeft [persoon B] aan [persoon C] de opdracht gegeven om onder meer de winkel in de loods leeg te halen, 50 binnendakplaten van de loods te vervangen en het gipsplafond uit de keuken van de loods te verwijderen.
2.8
Op of omstreeks 26 juni 2018, toen de werkzaamheden aan de binnendakplaten bijna
waren voltooid, is door Attent dan wel [persoon C] geconstateerd dat zich (mogelijk) asbest bevond in de loods. [persoon C] heeft dat vervolgens aan [eiser 2] meegedeeld. [eiser 2] heeft daarop een brokstukje dat zich nog in de loods bevond gestuurd naar Stella Analyse B.V. (hierna: Stella Analyse). In het analyserapport van 2 juli 2018 van Stella Analyse is vermeld dat het brokstukje (inderdaad) asbest bevat.
2.9
Bij e-mail van 6 juli 2018 heeft [persoon A] aan [persoon B] het volgende -
voor zover thans van belang - meegedeeld:
"(...) Zoals wij telefonisch van u vernamen blijken de plafondplaten van verzekerde asbesthoudende materialen te bevatten. (...) Hierdoor zullen de afvoerkosten van de containers met asbest onder asbestcondities moeten worden afgevoerd. De hiermee gepaard gaande kosten kunnen wij in onze schadevaststelling opnemen.
Wel adviseren wij u bij deze om de ruimte bij verzekerde te controleren op asbestbesmetting met behulp van kleefmonsters. De hiermee gepaard gaande kosten kunnen wij als onderzoekskosten opnemen in onze schadevaststelling, maar de eventuele asbestbesmetting in de ruimte zullen wij niet opnemen. Zoals uitdrukkelijk door ons afgestemd zou u als deskundige het asbestrapport bij verzekerde opvragen voordat er gestart werd met de verbouwingswerkzaamheden. In deze heeft u gesteld dit niet te hebben gedaan en de werkzaamheden te zijn aangevangen met de huidige problematiek tot gevolg. Wij distantiëren ons van gevolgen voor uw handelswijze. (...) "
2.1
[persoon B] heeft vervolgens aan Sanitas Milieukundig Adviesbureau B.V. (hierna:
Sanitas) opdracht gegeven om door middel van kleefmonsters de aanwezigheid van asbest in de loods vast te stellen. Uit het rapport van Sanitas van 18 juli 2018 blijkt dat asbest in de loods is aangetroffen en dat het asbesthoudende materiaal ernstig beschadigd is. Voorts is in dat rapport vermeld dat de loods afgesloten moet worden en niet meer betreden mag worden en dat de loods volledig gereinigd dient te worden door een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf.
2.11
Bij brief van 12 juli 2018 heeft de gemachtigde van Attent, [eiser 1] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de aanwezigheid van asbest in de loods. Bij e-mail van 20 juli 2018 heeft de gemachtigde van [eiser 1] c.s. iedere aansprakelijkheid afgewezen onder gelijktijdige aansprakelijkstelling van Attent voor de ten laste van [eiser 1] ontstane schade.
2.12
De gemeente Maassluis heeft op 2 augustus 2018 besloten tot onmiddellijke sluiting
van [eiser 1] .
In het rapport van Sanitas van 2 augustus 2018, dat in opdracht van de gemeente Maassluis is opgesteld en dat aan dit besluit ten grondslag ligt, is - voor zover thans van belang - het volgende vermeld:
(...) Aanleiding voor het onderzoek is dat een incident heeft plaatsgevonden waarbij een deel van de aanwezige asbestbeplating (dakbeschot) op ondeskundige wijze verwijderd is.
De loods is onderverdeeld in twee delen (Loods A en B). Aan de achterzijde van loods B is een buitenplaats aanwezig. In Loods A zijn tevens een kantoorruimte, winkel en een onderhoudswerkplaats. De totale oppervlakte van het bedrijfsgebouw is circa 1.200 m2. Eerder is in loods B een deel van het asbesthoudende dakbeschot op ondeskundige wijze verwijderd. Om aan te tonen, of nog verontreinigingen op de locatie aanwezig zijn, hebben wij 30 kleefmonsters genomen.
• In loods B (en buitenplaats) zijn 12 kleefmonsters genomen. Uit analyse blijkt dat alle genomen kleefmonsters asbest bevatten.
• In loods A zijn 18 kleefmonsters genomen. Uit analyse blijkt dat vier kleefmonsters asbest bevatten.
Opvallend is dat op enkele monsters (KM-002, KM-005 en KM-009) Crocidoliet (blauwe asbest) aangetroffen is.
Conclusie en advies
Geconcludeerd is dat zowel in loods A, als loods B asbestverontreinigingen aanwezig zijn. De verontreinigingen kunnen schadelijk zijn voor mensen en de omgeving. Wij adviseren de loodsen door een gecertificeerd bedrijf onder asbestcondities te laten saneren. Na sanering dient een eindcontrole conform de NEN 2990 plaats te vinden door een RvA geaccrediteerde inspectie-instelling.
Tot slot adviseren wij nader onderzoek te laten verrichten naar de aanwezigheid van Crocidoliet. De aanwezigheid van dit type asbest (in een asbesthoudende toepassing) heeft (grote) impact op de wijze waarop de sanering dient te worden uitgevoerd. Omdat Crocidoliet een amfibole asbest is, betreft het een zogenaamde hoog risico sanering (Risicoklasse 2A) en geldt tevens een verzwaarde eindcontrole conform de NEN 2990. (...)”
2.13
Na het besluit van de gemeente Maassluis van 2 augustus 2018 heeft zowel Sanitas als [eiser 1] een offerte aangevraagd ten behoeve van de asbestsanering in de loods. De saneringswerkzaamheden zijn inmiddels voltooid.
2.14
Bij brief van 27 september 2018 heeft de gemachtigde van [eiser 1] c.s. Attent
nogmaals aansprakelijk gesteld.
2.15
Bij exploot van dagvaarding van 3 december 2018 hebben [eiser 1] c.s. een kort geding procedure jegens Attent aanhangig gemaakt en daarbij een voorschot op schadevergoeding gevorderd. Bij vonnis in kort geding van 4 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Attent veroordeeld tot betaling aan [eiser 1] c.s. van een voorschot aan schadevergoeding van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.16
Attent heeft op 14 januari 2019 aan het voormelde vonnis voldaan en het (voorschot)bedrag van € 25.000,00, waartoe zij is veroordeeld, aan [eiser 1] c.s. betaald.
2.17
Bij factuur van 22 juni 2018 heeft Attent bij [eiser 1] in rekening gebracht een bedrag van € 43.122,06 (inclusief btw) met betrekking tot “uitgevoerde werkzaamheden aan de opstal na waterschade”.
Bij factuur van 22 juni 2018 heeft Attent bij [eiser 1] in rekening gebracht een bedrag van € 23.715,38 (inclusief btw) met betrekking tot “uitgevoerde werkzaamheden aan de inventaris na waterschade”.
Bij (laatste) factuur van 25 juli 2018 heeft Attent bij [eiser 1] in rekening gebracht een bedrag van € 6.296,84 (inclusief btw) met betrekking tot “inventarisatie en afvoerkosten van asbesthoudende materialen”.
2.18
Nationale Nederlanden heeft voormelde facturen tot respectievelijk € 12.483,99, € 4.115,89 en € 1.092,84 onbetaald gelaten. Die bedragen van in totaal € 17.692,72 hebben betrekking op met name btw.

3..De stellingen van partijen in conventie

De vordering
3.1
Attent heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan Attent te betalen een bedrag van € 17.692,72 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 14 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [eiser 1] c.s. in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Attent - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [eiser 1] c.s. zijn ondanks aanmaning en sommatie in gebreke gebleven met volledige betaling van de door hen verschuldigde facturen van 22 juni 2018 en 25 juli 2018. Aangezien Nationale Nederlanden die facturen tot een totaalbedrag van € 17.692,72 onbetaald heeft gelaten, zijn [eiser 1] c.s. dat bedrag verschuldigd. Nu [eiser 1] c.s. niet tot betaling daarvan zijn overgegaan, zijn zij in verzuim geraakt. Attent betwist tekort te zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst dan wel onrechtmatig jegens [eiser 1] c.s. te hebben gehandeld. Attent was er niet van op de hoogte dat zich asbest in de loods bevond. [eiser 2] heeft op 31 mei 2018, naar achteraf blijkt ten onrechte, meegedeeld dat dat niet het geval zou zijn. Attent behoefde daarom geen nader onderzoek te laten verrichten. Omdat volledige betaling door [eiser 1] c.s. uitbleef, heeft Attent haar vordering ter incasso uit handen moeten geven. Voorts maakt Attent aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente.
Het verweer
3.3
[eiser 1] c.s. hebben de vordering betwist en hebben geconcludeerd tot het niet- ontvankelijk verklaren van Attent in haar vordering dan wel deze haar te ontzeggen, met veroordeling van Attent in de kosten van de procedure. Daartoe hebben [eiser 1] c.s. het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd. Attent is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat zij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met asbest dat zich in de loods bevond en (daardoor) het asbesthoudende dakbeschot op ondeskundige wijze heeft verwijderd. Als gevolg daarvan is een ernstige asbestbesmetting opgetreden en heeft de gemeente Maassluis het bedrijf met onmiddellijke ingang gesloten met ingang van 2 augustus 2018. Nu Attent haar werkzaamheden onzorgvuldig heeft uitgevoerd, heeft zij tevens onrechtmatig jegens [eiser 2]
Caravans c.s. gehandeld. [eiser 2] heeft alleen aan Attent meegedeeld dat het hem niet bekend was dat er zich asbest in de loods bevond. Op Attent rustte een eigen onderzoeksplicht. Naast de asbestschade is er bovendien sprake van diverse gebreken aan de uitgevoerde werkzaamheden. De binnendakplaten zijn krom getrokken en een aantal platen zijn naar beneden gevallen. Ook zijn diverse overeengekomen werkzaamheden niet uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande maken [eiser 1] c.s. aanspraak op vergoeding van de geleden en nog te lijden schade ter hoogte van de verrichte asbestsaneringswerkzaamheden, herstelwerkzaamheden van de gebreken en de opgetreden bedrijfsschade, bestaande uit misgelopen inkomsten als gevolg van de sluiting van het bedrijf. De totale schade is vele malen hoger dan de vordering in conventie. [eiser 1] c.s. komen daarom een beroep toe op verrekening met de vordering van Attent. [eiser 1] c.s. zijn (het restant van) de voornoemde facturen dan ook niet verschuldigd.

4..De stellingen van partijen in voorwaardelijke reconventie

De vordering
4.1
[eiser 1] c.s. hebben in voorwaardelijke reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Attent te veroordelen aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 25.000,00 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag waarop de conclusie van antwoord in conventie/eis in voorwaardelijke reconventie is genomen tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Attent in de proces- en nakosten.
4.2
Aan hun voorwaardelijke vordering in reconventie hebben [eiser 1] c.s. - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Indien en voor zover het beroep op verrekening van [eiser 1] c.s. in conventie niet slaagt, maken [eiser 1] c.s. gelet op hun stellingen in conventie aanspraak op een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van € 25.000,00 (inclusief btw) met betrekking tot de asbestsaneringswerkzaamheden, herstelkosten van de gebreken en de misgelopen omzet als gevolg van de sluiting van het bedrijf.
Het verweer
4.3
Attent heeft de vordering van [eiser 1] c.s. betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan, kosten rechtens. Nu Attent niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst dan wel onrechtmatig jegens [eiser 1] c.s. heeft gehandeld, is Attent niet aansprakelijk voor de eventueel door [eiser 1] c.s. geleden schade als gevolg van de asbestbesmetting. Omdat [eiser 2] heeft meegedeeld dat er zich geen asbest zou bevinden in de loods, mocht Attent er vanuit gaan dat van asbest geen sprake was en behoefde zij geen nader onderzoek te laten verrichten voordat zij de werkzaamheden ging uitvoeren. Van gebreken aan de verrichte werkzaamheden is geen sprake en ook zijn alle overeengekomen werkzaamheden volledig verricht.
4.4
Op hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.

5..De beoordeling van de vorderingen

In conventie en voorwaardelijke reconventie
5.1
Gelet op de samenhang tussen de beide vorderingen ziet de kantonrechter aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
5.2
Partijen twisten over de vraag of [eiser 1] c.s. (het restant van) de op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst door Attent in rekening gebrachte facturen zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 2.17 en 2.18 vermeld, die tot de daarbij genoemde bedragen door Nationale Nederlanden onbetaald zijn gelaten, zijn verschuldigd en of Attent is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst dan wel onrechtmatig jegens [eiser 1] c.s. heeft gehandeld met alle consequenties van dien. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
5.2.1
Vaststaat dat zich in de loods een aanzienlijke hoeveelheid asbest bevond, waaronder Crocidoliet, een hoog risico type asbest, zoals vermeld in het rapport van Sanitas van 2 augustus 2018. Tussen partijen is in geschil of Attent hierop bedacht had moeten zijn, in welk geval zij op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stb. 2005, 704) over een asbestinventarisatierapport had moeten beschikken. In artikel 3 lid 3 van dit besluit is namelijk bepaald dat degene die materialen of producten doet opruimen die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen, met betrekking tot de materialen of producten over een asbestinventarisatierapport beschikt indien hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zich in de materialen of producten asbest of een asbesthoudend product bevindt. Gesteld noch gebleken is dat Attent bij aanvang van haar werkzaamheden, die zij aan [persoon C] heeft uitbesteed, ter uitvoering van het bepaalde in de opdrachtbevestiging wist dat zich asbest in de loods bevond. Voor aansprakelijkheid van Attent is noodzakelijk dat zij redelijkerwijs kon weten dat de loods asbest bevatte.
5.2.2
Partijen zijn het erover eens dat [persoon B] tijdens de op 31 mei 2018 gehouden bespreking aan [eiser 2] heeft gevraagd of hij weet dat er asbest aanwezig is in de loods. [eiser 1] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat [eiser 2] toen (slechts) heeft gezegd dat het hem niet bekend was dat er asbest aanwezig was, terwijl Attent heeft aangevoerd dat hij heeft geantwoord dat zich geen asbest in de loods bevond en zich daarbij beriep op een rapport van enige jaren geleden, waarnaar hij nog op zoek zou gaan.
5.2.3
Gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] c.s. beschouwd kunnen worden als een opdrachtgever die deskundig is op het gebied van asbest(verontreiniging). Het verwijt dat Attent in dit verband aan [eiser 1] c.s. heeft gemaakt dat zij zich er als ondernemers te gemakkelijk vanaf maken, kan dan ook niet slagen. Ingevolge het Asbestverwijderingsbesluit had Attent een eigen onderzoeksplicht wat betreft de aanwezigheid van asbest in de loods. Dat er volgens Attent haast was geboden bij het verrichten van de herstelwerkzaamheden doet niet af aan deze onderzoeksplicht, gelet op onder meer de gevaren voor de gezondheid bij het ontstaan van een asbestbesmetting. Overigens hebben [eiser 1] c.s. aangevoerd dat Attent pas op 20 juni 2018 een aanvang heeft gemaakt met het verwijderen van de binnendakplaten, nadat KMZ de droogwerkzaamheden had voltooid, zodat Attent ruimschoots de tijd had om onderzoek te laten doen naar eventueel aanwezige asbest en een asbestinventarisatierapport op te laten stellen. Hieraan doet niet af dat Attent een (klein) bedrijf is dat niet is gespecialiseerd noch werkzaam is in schadekwesties waarbij asbest een rol speelt, zoals door Attent is gesteld. Met de enkele vraag van Attent op 31 mei 2018 of zich asbest in de loods bevond, was Attent nog niet gekweten van de op haar rustende onderzoeksplicht. Attent heeft voorafgaande aan haar werkzaamheden zelf geen asbestonderzoek laten verrichten. Door niet af te wachten totdat [eiser 1] c.s. in staat waren om inzage te geven in het hiervoor bedoelde rapport, nog afgezien van de vraag of dat rapport als een deugdelijk asbestinventarisatierapport kan worden aangemerkt, en het te laten bij de mededeling van [eiser 2] dat deze geen wetenschap had van de aanwezigheid van asbest in de loods heeft Attent dan ook ernstige steken laten vallen. Voor zover Attent tijdens het verrichten van de werkzaamheden door [persoon C] nog wel eens aan [eiser 2] zou hebben gevraagd of hij het rapport al had gevonden, zoals door Attent verder nog is aangevoerd, maar door [eiser 1] c.s. uitdrukkelijk is betwist, maakt het voorgaande niet anders. Attent heeft ook daardoor nog niet voldaan aan haar onderzoeksplicht. [eiser 2] was immers (nog) niet in staat
om het rapport aan Attent ter inzage te overhandigen. Aan het voorgaande doet evenmin af dat het rapport van, naar nu blijkt, 10 december 2015 boven water is gekomen en dat daarin, ten onrechte, is vermeld dat zich geen asbest zou bevinden in de loods. Attent was ten tijde van het verrichten van de werkzaamheden immers niet op de hoogte van de inhoud van het rapport.
Overigens wordt nog overwogen dat niet zonder meer valt in te zien dat Attent, die zich
dagelijks bezighoudt met herstelwerkzaamheden aan gebouwen waaraan (ernstige) schade is
opgetreden, ook tijdens de uitvoering van de werkzaamheden niet in staat was om waar te
nemen dat sprake was van aanzienlijke hoeveelheden asbest.
5.2.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de kantonrechter dat Attent niet aan de op haar rustende onderzoeksplicht heeft voldaan. Nu zij desondanks de - omvangrijke - werkzaamheden heeft uitgevoerd en daarbij geen rekening heeft gehouden met de grote hoeveelheden aanwezige asbest en zij het asbesthoudende dakbeschot op ondeskundige wijze heeft verwijderd, als gevolg waarvan een ernstige asbestbesmetting is ontstaan in de loods en de gemeente Maassluis het bedrijf op 2 augustus 2018 zelfs met onmiddellijke ingang heeft gesloten, leidt dit tot de conclusie dat Attent tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Attent is dan ook jegens [eiser 1] c.s. aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van het niet voldoen aan deze onderzoeksplicht. De kantonrechter merkt overigens nog op dat de stelling van Attent in de dagvaarding dat het asbest geen gevaar voor de gezondheid heeft opgeleverd niet te plaatsen valt gelet op de inhoud van het rapport van Sanitas van 2 augustus 2018 en de aangetroffen hoeveelheden asbest, waaronder asbest met een hoge risicoclassificering.
5.3
In het hiervoor onder 2.15 vermelde vonnis in kort geding van deze rechtbank van 4 januari 2019 is Attent reeds veroordeeld tot betaling aan [eiser 1] c.s. van een bedrag aan schadevergoeding van € 25.000,00. Niet in geschil is dat Attent dit bedrag op 14 januari 2019 aan [eiser 1] c.s. heeft betaald. Dat bedrag betreft echter slechts een voorschot, waarbij de voorzieningenrechter heeft aangeknoopt bij het door [eiser 1] c.s., ook in de onderhavige procedure, overgelegde expertiserapport van Von Reth van 7 november 2018. In dit rapport is een berekening gemaakt van diverse kosten. Onder het kopje “Schade t.g.v. werkzaamheden Attent (…)” in deze berekening zijn alleen al de kosten ter zake van “Asbestsanering besmetting” berekend op een bedrag van € 24.571,44 (exclusief btw), welke hoogte is onderbouwd met een van dit rapport deel uitmakende offerte van ASH (Asbest Sanering Holland) B.V. van 18 september 2018. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter het toegewezen voorschotbedrag bepaald op (afgerond)
€ 25.000,00.
Attent heeft niets aangevoerd waaruit enige weerlegging volgt van deze door [eiser 1] c.s. gestelde schade. Het enkele verweer van Attent dat die kosten te hoog zijn begroot en dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om aanwezig te zijn bij het onderzoek, is onvoldoende. [eiser 1] c.s. hebben Attent in de gelegenheid gesteld om een contra-expertise te laten verrichten. Attent heeft dat gedaan en zelf een expertiserapport laten opstellen door Sedgwick. Dat rapport van 1 maart 2019 is bij conclusie van dupliek in reconventie overgelegd. Sedgwick heeft echter geen onderzoek gedaan naar de hoogte van de door [eiser 1] c.s. gestelde schade als gevolg van het tekortschieten van Attent. Attent heeft ervoor gekozen om alleen vragen aan Sedgwick ter beoordeling voor te leggen
die betrekking hebben op de door Attent nieuw aangebrachte plafondplaten, hetgeen voor rekening en risico van Attent komt. Het rapport van Sedgwick doet dus niet af aan de voormelde schadevaststelling, zodat daarvan wordt uitgegaan.
5.3.1
Aannemelijk is dat [eiser 1] c.s. (verdere) schade hebben geleden die voornoemd (voorschot)bedrag van € 25.000,00 (ruimschoots) te boven gaat. Dat schadebedrag heeft immers alleen betrekking op de asbestsanering en daarin zijn nog niet meegenomen de kosten van onder andere de asbestinventarisatie, waaronder ook het noodzakelijk nader te verrichten onderzoek naar de aanwezigheid van Crocidoliet, en de bedrijfsschade, bestaande uit misgelopen inkomsten als gevolg van de sluiting van het bedrijf door de gemeente Maassluis. Ook die schade wordt niet door Nationale Nederlanden voldaan. [eiser 1] c.s. hebben gesteld dat alleen al de gederfde omzet in totaal
€ 91.610,00 bedraagt. Ter onderbouwing daarvan hebben zij een brief van 29 november 2018 van hun boekhouder overgelegd, waaruit blijkt dat die schade onder andere bestaat uit gemiste inkomsten met betrekking tot de stalling van caravans in de loods. Attent heeft daar geen concreet verweer tegen gevoerd en heeft ook niet gereageerd op deze brief. Gelet hierop ziet de kantonrechter voldoende aanleiding om te oordelen dat de door [eiser 1] c.s. geleden schade op z’n minst gelijk is aan de in conventie gevorderde hoofdsom van € 17.692,72. De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van Attent dat [eiser 1] c.s. niet aan de op hen rustende schadebeperkingsplicht hebben voldaan, nu voldoende aannemelijk is dat alleen al de asbestsaneringswerkzaamheden en de sluiting van het bedrijf geruime tijd hebben geduurd, zeker nu hier sprake is van een zogeheten hoog
risico sanering met de vereiste verzwaarde eindcontrole. De bedrijfsactiviteiten hebben
daardoor lange tijd stil gelegen.
5.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep op verrekening in conventie van [eiser 1] c.s. slaagt, zodat zij (het restant van) de door Attent in rekening gebrachte facturen niet zijn verschuldigd. Dit betekent dat de op betaling van die facturen gerichte vordering in conventie wordt afgewezen.
5.5
De vordering in reconventie van [eiser 1] c.s. is slechts voorwaardelijk ingesteld,
voor het geval het beroep op verrekening niet zou slagen. Nu hiervoor echter is overwogen
dat dat verrekeningsverweer wel slaagt, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling
van de voorwaardelijke vordering in reconventie. Die vordering wordt daarom afgewezen.
Dit leidt ertoe dat hetgeen door [eiser 1] c.s. is gesteld over de gebreken aan de door
Attent verrichte werkzaamheden en de niet voltooide werkzaamheden en hetgeen daartegen
door Attent is aangevoerd, geen (nadere) bespreking behoeft.(…)”
2.4.
Partijen hebben tegen het vonnis van de kantonrechter geen hoger beroep ingesteld, waardoor het in kracht van gewijsde is gegaan. Ook tegen het in 2.2 genoemde vonnis van de voorzieningenrechter hebben partijen geen rechtsmiddel aangewend.
2.5.
[eiser 1] c.s. hebben na het vonnis van de kantonrechter
register valuatorde heer [persoon D] van Present Value Corporate Finance te Leusden (hierna: [persoon D] ) opdracht gegeven ten behoeve van [eiser 1] c.s. een schaderapport op te stellen. [persoon D] heeft in zijn schaderapport van 8 december 2020 geconcludeerd dat de bedrijfsschade voor [eiser 1] c.s. in totaal € 63.259,00 exclusief btw bedraagt, bestaande uit:
- brutowinstderving: € 31.573,00
- juridische advies- en proceskosten: € 31.686,00.

3..Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Attent veroordeelt om aan [eiser 1] c.s. te betalen € 45.320,56, te vermeerderen met btw en wettelijke handelsrente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van betaling;
II. Attent veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis vijftig gipsen binnendakplaten op deugdelijke wijze aan te brengen in de loods van [eiser 1] c.s. aan de [adres] te Maassluis, bij gebreke waarvan Attent een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00, voor iedere dag dat Attent na ommekomst van de termijn van veertien dagen in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen;
III. Attent veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Attent voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser 1] c.s. in hun vorderingen dan wel afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

Vordering I

4.1.
[eiser 1] c.s. gronden deze vordering op een toerekenbare tekortkoming van Attent in de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden op basis van de – in rechtsoverweging 2.6 van het vonnis van de kantonrechter bedoelde – opdrachtbevestiging (hierna: de Overeenkomst), althans op onrechtmatig handelen van Attent.
4.2.
De schade die [eiser 1] c.s. daardoor hebben geleden, en die nog niet door Attent is vergoed, bedraagt volgens [eiser 1] c.s. in totaal € 45.320,56. Dit bedrag bestaat uit:
a. het door [persoon D] vastgestelde bedrag van € 31.573,00 aan winstderving als gevolg van de bedrijfssluiting vanaf 2 augustus 2018 tot 9 februari 2019;
b. een bedrag van € 27.390,28 aan juridische advies- en proceskosten;
c. een bedrag van € 4.050,00 aan “kosten
valuator
minus het door [eiser 1] c.s. verrekende bedrag van € 17.692,72 (als bedoeld in rechtsoverweging 5.3.1 en 5.4 van het vonnis van de kantonrechter).
4.3.
Attent betwist dat zij aansprakelijk is en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Het lijkt weliswaar juist dat, zoals [eiser 1] c.s. stellen, ook aan de aan het dictum van enige uitspraak ten grondslag liggende feitelijke vaststellingen en de daartoe dragende overwegingen gezag van gewijsde toekomt, maar dan moeten deze wel tot een eindbeslissing dan wel tot een dictum leiden. Nu er in de procedure bij de kantonrechter zelfs niet is toegekomen aan een vordering in reconventie, maar uitsluitend de vordering zijdens Attent is afgewezen, kan er geen sprake zijn van gezag van gewijsde waar dat enige – afgewezen – vordering – in reconventie – van [eiser 1] c.s. betreft. Als het vonnis van de kantonrechter een zodanig door [eiser 1] c.s. gewenst gezag van gewijsde zou hebben, zouden [eiser 1] c.s. niet ontvankelijk zijn, omdat er dan over de schade al een procedure zou zijn gevoerd en [eiser 1] c.s. kunnen niet tweemaal over hetzelfde procederen.
4.4.
Ten aanzien van de schade voert Attent – samengevat – het volgende aan. [eiser 1] c.s. hebben de op hen rustende schadebeperkingsplicht geschonden, nu door ASH reeds op 18 september 2018 een offerte is uitgebracht voor de asbestsanering. De asbestsanering had derhalve al op 19 september 2018 kunnen starten. De stelling van [eiser 1] c.s. dat zij niet in staat waren om de directe herstelkosten te voldoen, wordt door Attent betwist. Voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten is geen plaats, nu Attent voldoende recht had om zich tegen de door [eiser 1] c.s. ingestelde vorderingen te verweren. Attent meent voorts dat het geclaimde bedrag aan kosten van de
valuatorvan € 4.050,00 in geen redelijke verhouding staat tot het gevorderde bedrag aan mogelijke schade.
4.5.
De rechtbank oordeelt als volgt, waarbij betrokkenen op dezelfde wijze worden aangeduid als in het vonnis van de kantonrechter.
4.6.
De kantonrechter heeft in de in 2.3 genoemde procedure de vraag voorgelegd gekregen of [eiser 1] c.s. het door Attent gevorderde bedrag aan openstaande facturen moesten betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser 1] c.s. dit moest doen en dat [eiser 1] c.s. een tegenvordering heeft op Attent, waarmee zij het openstaande bedrag van de facturen mag verrekenen. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen:
“(…) oordeelt de kantonrechter dat Attent niet aan de op haar rustende onderzoeksplicht heeft voldaan. Nu zij desondanks de – omvangrijke – werkzaamheden heeft uitgevoerd en daarbij geen rekening heeft gehouden met de grote hoeveelheden aanwezige asbest en zij het asbesthoudende dakbeschot op ondeskundige wijze heeft verwijderd, als gevolg waarvan een ernstige asbestbesmetting is ontstaan in de loods en de gemeente Maassluis het bedrijf op 2 augustus 2018 zelfs met onmiddellijke ingang heeft gesloten, leidt dit tot de conclusie dat Attent tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Attent is dan ook jegens [eiser 1] c.s. aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van het niet voldoen aan deze onderzoeksplicht.
en
[eiser 1] c.s. hebben gesteld dat alleen al de gederfde omzet in totaal € 91.610,00 bedraagt. Ter onderbouwing daarvan hebben zij een brief van 29 november 2018 van hun boekhouder overgelegd, waaruit blijkt dat die schade onder andere bestaat uit gemiste inkomsten met betrekking tot de stalling van caravans in de loods. Attent heeft daar geen concreet verweer tegen gevoerd en heeft ook niet gereageerd op deze brief. Gelet hierop ziet de kantonrechter voldoende aanleiding om te oordelen dat de door [eiser 1] c.s. geleden schade op z’n minst gelijk is aan de in conventie gevorderde hoofdsom van € 17.692,72.”
4.7.
De kantonrechter heeft dus geoordeeld dat Attent jegens [eiser 1] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de Overeenkomst en dat Attent op die grond aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het niet voldoen aan haar onderzoeksplicht. [eiser 1] c.s. heeft een beroep gedaan op het gezag van gewijsde van het vonnis van de kantonrechter. Het hiertegen in 4.3 weergegeven verweer van Attent gaat niet op. De onderhavige procedure moet ten opzichte van de in 2.3 genoemde tussen dezelfde partijen gevoerde procedure bij de kantonrechter worden beschouwd als ‘een ander geding’ in de zin van artikel 236 Rv. Daarom komt aan de beslissing van de kantonrechter, die de rechtsbetrekking in geschil betreft en die is vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, op de voet van artikel 236 Rv gezag van gewijsde toe in de onderhavige procedure. Daarmee staat de aansprakelijkheid van Attent voor de ten gevolge van het niet voldoen aan haar onderzoeksplicht door [eiser 1] c.s. geleden schade vast. De rechtbank acht zich dan ook gebonden om in dezelfde lijn te beslissen. Zij mag immers, gelet ook op de ratio van het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1412), nu niet ineens anders beslissen. Gelet hierop dient in deze procedure enkel nog te worden geoordeeld over de nog niet door Attent vergoede schade van [eiser 1] c.s. In tegenstelling tot wat Attent aanvoert, heeft de kantonrechter geen beslissing genomen over de door Attent te betalen schadevergoeding aangezien enkel is geoordeeld over de vraag of de totale schade hoger was dan het door Attent in die procedure gevorderde bedrag in het kader van het door [eiser 1] c.s. gedane beroep op verrekening. Het debat over de door Attent te betalen totale schadevergoeding waaronder de bedrijfsschade, de gevorderde juridische advies- en proceskosten en de ‘kosten
valuator’ is nog niet gevoerd.
4.8.
De vordering als weergegeven onder 3.1 onder I is gegrond op wanprestatie. De rechtbank volgt, afgezien van het feit dat zij – zoals hiervoor in 4.7 overwogen – aan het oordeel van de kantonrechter is gebonden, de redenering van de kantonrechter, en overigens ook van die van de voorzieningenrechter. Vaststaat dat op 31 mei 2018 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [eiser 2] , [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] , waarbij aan de orde is geweest of er asbest in de loods en op het daarnaast gelegen terrein aanwezig was. [eiser 1] c.s. hebben erkend dat is gesproken over asbest en dat er is gezegd dat er een rapport is waarin staat dat er geen asbest in het gebouw aanwezig is. Echter, Attent had niet op deze mededeling mogen afgaan, nu [eiser 1] c.s. niet kan worden beschouwd als deskundig op het gebied van asbest. Ingevolge het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stb. 2005, 704) had Attent een eigen onderzoeksplicht wat betreft de aanwezigheid van asbest in de loods. Als zij onderzoek had gedaan, had zij gezien dat zich asbest in de platen bevond. Hierdoor is Attent toerekenbaar tekort geschoten in haar onderzoeksplicht.
4.9.
Attent heeft ter zitting aangevoerd dat wanneer zij wel asbestonderzoek had gedaan, de kosten ook gemaakt hadden moeten worden en dat er dus geen sprake is van schade. Dit verweer wordt als onvoldoende toegelicht en onderbouwd verworpen. Indien vooraf bekend was geweest dat er asbest in het materiaal aanwezig was had dit materiaal gecontroleerd afgevoerd kunnen worden en was asbestbesmetting en de gevolgen daarvan (waaronder een bedrijfssluiting) voorkomen. De schade is het gevolg van de asbestbesmetting die is ontstaan doordat Attent op ondeskundige wijze het asbesthoudende dakbeschot heeft verwijderd. Attent heeft niet geconcretiseerd en onderbouwd waarom dezelfde kosten gemaakt hadden moeten worden, indien zij wel asbestonderzoek had gedaan.
4.10.
Ook het verweer van Attent dat [eiser 1] c.s. de op hen rustende schadebeperkingsplicht hebben geschonden, wordt verworpen. Voor zover in het vonnis van de kantonrechter hierover niet reeds is geoordeeld in rechtsoverweging 5.3.1, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiser 1] c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de financiële middelen niet hadden om de saneringswerkzaamheden reeds bij het uitbrengen van de offerte te starten. [eiser 1] c.s. hebben niet alleen gesteld dat zij niet in staat waren de herstelkosten te voldoen, maar zij hebben daar ook naar gehandeld. Ze hebben immers een kort geding procedure gevoerd, wat zij niet zouden hebben gedaan als zij voldoende financiële middelen zouden hebben gehad om de herstelwerkzaamheden uit te laten voeren. [eiser 1] c.s. hadden er bovendien belang bij de loods zo snel mogelijk weer toegankelijk te maken. Nadat het door de voorzieningenrechter toegewezen bedrag in januari 2019 door Attent aan [eiser 1] c.s. was betaald, zijn de herstelwerkzaamheden niet lang daarna aangevangen. Dat [eiser 1] c.s. niet eerder met de herstelwerkzaamheden is gestart, acht de rechtbank bovendien niet onredelijk, nu eerst op 7 november 2018 het contra-expertise rapport van Von Reth is opgesteld, waarbij de schade is vastgesteld. Daarna, in december 2018, is door [eiser 1] c.s. een kort geding gestart. In de maanden oktober en november hebben [eiser 1] c.s. dus niet stilgezeten.
4.11.
Het door Attent overgelegde YouTube filmpje van 7 augustus 2018 waarin de wethouder van Maassluis meldt dat [eiser 1] c.s. eraan werken de loods zo snel mogelijk schoon te maken, doet aan het voorgaande niet af. Dat er geen sprake is van risico voor de gezondheid en dat de caravans kennelijk in de loods konden blijven staan, zoals uit voornoemd filmpje zou blijken, acht de rechtbank – mede gelet op wat [eiser 1] c.s. daartegen hebben aangevoerd – onvoldoende onderbouwd. De mededeling van de wethouder staat, zoals door [eiser 1] c.s. aangevoerd, haaks op het rapport van Sanitas en op de mededeling van WOS, zoals door [eiser 1] c.s. overgelegd.
ad a. winstderving
4.12.
Het door [persoon D] vastgestelde schadebedrag van € 31.573,00 aan winstderving als gevolg van de bedrijfssluiting vanaf 2 augustus 2018 tot 9 februari 2019, is door Attent op zichzelf niet (voldoende) betwist. Wel volgt de rechtbank Attent waar zij erop wijst dat [eiser 1] c.s. hooguit € 13.880,28 aan winstderving vorderen, nu zij reeds een bedrag van € 17.692,72 hebben verrekend.
4.13.
Attent wijst er ook nog op dat zij naast de verrekening van € 17.692,72 reeds een bedrag van € 25.000,00 exclusief btw als voorschot aan [eiser 1] c.s. heeft voldaan en stelt dat dit in acht moet worden genomen bij de definitieve vaststelling van de schade van [eiser 1] c.s. Dit voorschot zag echter op de kosten van asbestverwijdering, welke kosten geen onderdeel zijn van deze procedure. Door Attent is ter zitting niet langer betwist dat [eiser 1] c.s. een bedrag van € 24.652,95 daadwerkelijk voor de asbestsanering hebben betaald aan ASH, waardoor enkel het verschil tussen het door Attent uit hoofde van het vonnis van de voorzieningenrechter reeds aan [eiser 1] c.s. betaalde bedrag van € 25.000,00 en het door [eiser 1] c.s. aan ASH betaalde bedrag van € 24.652,95 op de vordering in mindering kan worden gebracht, nu dit door Attent reeds aan [eiser 1] c.s. is voldaan. Er wordt dus een bedrag van € 347,05 in mindering gebracht op het toe te wijzen schadebedrag.
4.14.
Aan het door Attent gedane beroep op artikel 12 van de OSB voorwaarden gaat de rechtbank als onvoldoende onderbouwd voorbij. Afgezien van het feit dat hier eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een beroep op is gedaan door Attent, heeft zij niets gesteld over de gevolgen of over de inhoud van artikel 12 van de OSB voorwaarden.
4.15.
Gelet op het voorgaande wordt aan winstderving een bedrag van € 13.533,23 (€ 13.880,28 minus € 347,05) toegewezen.
4.16.
De door [eiser 1] c.s. gevorderde btw, wordt afgewezen, nu [eiser 1] c.s. deze vordering niet hebben onderbouwd.
ad b juridische advies- en proceskosten
4.17.
[eiser 1] c.s. stellen dat Attent hen nodeloos op kosten heeft gejaagd, omdat zij, ondanks de vaststaande feiten, consequent haar aansprakelijkheid heeft betwist en op geen enkele wijze een bijdrage aan de herstelschade en bedrijfsschade wenste te leveren. De kort gedingprocedure was niet noodzakelijk geweest en evenmin bestond de noodzaak om de procedure voor de kantonrechter aanhangig te maken, zodat in de gegeven situatie sprake was van buitengewone omstandigheden, aldus [eiser 1] c.s.
4.18.
Attent betwist dat zij vergoeding van de gevorderde juridische kosten is verschuldigd en voert daartoe aan dat indien [eiser 1] c.s. destijds betaling van haar integrale proceskosten hadden gewenst, zij dat toen hadden moeten vorderen, hetgeen zij niet hebben gedaan.
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat de gevorderde kosten zien op andere kosten dan de kosten als bedoeld in de artikelen 237-240 Rv. Hiervan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering niet toewijsbaar is. Van vergoeding van de werkelijke proceskosten kan uitsluitend sprake zijn ingeval van buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van de procedure. [eiser 1] c.s. hebben geen bijzondere omstandigheden gesteld die een vergoedingsplicht ter zake van proceskosten rechtvaardigen, zodat van een volledige vergoedingsplicht, zoals hiervoor bedoeld, geen sprake kan zijn. Hetgeen door [eiser 1] c.s. is aangevoerd, kan – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van Attent – niet als de bedoelde bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Attent had het recht zich te verweren tegen de vorderingen van [eiser 1] c.s. in de kort gedingprocedure. Dat de vordering van [eiser 1] c.s. (gedeeltelijk) is toegewezen, maakt niet dat de procedure, zoals [eiser 1] c.s. stellen, “niet noodzakelijk” was. Ook ten aanzien van de kantonprocedure is geen sprake van een situatie dat Attent haar vordering baseerde op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Dit geldt te meer, nu de vordering van Attent enkel is afgewezen, omdat [eiser 1] c.s. een tegenvordering hadden op Attent, waardoor [eiser 1] c.s. konden verrekenen.
ad c kosten valuator
4.20.
Attent stelt terecht dat deze vordering slechts voor de helft toewijsbaar is, nu de
valuatorkosten heeft gemaakt ter vaststelling van twee schadeposten, te weten de winstderving en de juridische kosten. Nu enkel de schadepost ten aanzien van de winstderving wordt toegewezen, is het redelijk de kosten van de
valuatorslechts voor de helft toe te wijzen. De vordering wordt dan ook voor een gedeelte van € 2.025,00 toegewezen.
4.21.
Slotsom is dat vordering I van [eiser 1] c.s. tot een totaalbedrag van € 15.558,23 (€ 13.533,23 + € 2.025,00) wordt toegewezen.
4.22.
Voor toewijzing van de over de hoofdsom gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW is geen plaats. De schadevergoeding betreft geen schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom in geval van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. Artikel 6:119 BW, welk artikel de gewone wettelijke rente regelt, is wel van toepassing. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal worden toegewezen als gevorderd, te weten vanaf 26 februari 2021, nu Attent (in ieder geval) op het moment van dagvaarden in verzuim verkeerde.
Vordering II
4.23.
Volgens [eiser 1] c.s. is Attent in gebreke gebleven om deugdelijk materiaal te gebruiken voor de binnendakplaten en voorts om op correcte wijze binnendakplaten in de loods aan te brengen, zodat [eiser 1] c.s. recht en belang hebben te vorderen dat Attent binnendakplaten van deugdelijk materiaal op correcte wijze aanbrengt in de loods.
4.24.
De rechtbank maakt uit de stellingen van [eiser 1] c.s. op dat zij de vordering baseert op wanprestatie, nu zij stellen dat Attent de werkzaamheden niet juist heeft uitgevoerd. Afgezien van het feit dat de kantonrechter impliciet al heeft geoordeeld dat de facturen van Attent door [eiser 1] c.s. wel verschuldigd waren – aangezien [eiser 1] c.s. deze mochten verrekenen met (een gedeelte van) hun tegenvordering op Attent – en dat er dus geen sprake is van wanprestatie, leidt wanprestatie tot schadevergoeding en [eiser 1] c.s. hebben geen schadevergoeding gevorderd, maar nakoming. Daarnaast heeft Attent gemotiveerd betwist dat zij wanprestatie heeft gepleegd. Zij heeft aangevoerd dat zij reeds deugdelijk is nagekomen, waarbij zij verwijst naar het door haar overgelegde (ook in rechtsoverweging 5.3 van het vonnis van de kantonrechter genoemde) expertiserapport van Sedgwick, waarin door Sedgwick is vastgesteld dat eventuele gebreken aan de plafondplaten moeten zijn veroorzaakt door vocht en dat de binnendakplaten overeenkomstig de afspraak en voorschriften zijn aangebracht en dat de kwaliteit van de platen afdoende was. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Attent had het op de weg van [eiser 1] c.s. gelegen om nader te onderbouwen waarom Attent toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in haar verplichtingen. Het enkele feit dat [persoon E] in een e-mail van 3 september 2018 heeft gemeld dat “Het dakbeschot die de aannemer heeft aangebracht komen weer van het dak vallen” en een verwijzing naar het rapport van Von Reth acht de rechtbank onvoldoende.
4.25.
Voor zover [eiser 1] c.s. nakoming vorderen van een als gevolg van onderhandelingen tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst, oordeelt de rechtbank als volgt. Partijen hebben correspondentie overgelegd, van de advocaten van partijen, met betrekking tot herstelwerkzaamheden aan de binnendakplaten. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze correspondentie niet kan worden geoordeeld dat een overeenkomst is tot stand gekomen tussen partijen, nu Attent een aanbod heeft gedaan tegen finale kwijting en [eiser 1] c.s. dit aanbod niet hebben aanvaard.
4.26.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat Attent in gebreke is gebleven deugdelijk materiaal te gebruiken voor de binnendakplaten en op correcte wijze de binnendakplaten in de loods aan te brengen en zal de vordering tot nakoming worden afgewezen.
Proceskosten
4.27.
Attent wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 90,67
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 3.292,67

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Attent om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 15.558,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 26 februari 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Attent in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 3.292,67,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel. Het is ondertekend door de rolrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.
3242/1573