ECLI:NL:RBROT:2021:11266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
ROT 21/1213
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor openbare orde en niet verstreken rehabilitatietermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om naturalisatie van eiser, die zijn aanvraag had ingediend op 13 februari 2020. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft het verzoek afgewezen op 13 oktober 2020, en dit besluit is in een later bezwaar ongegrond verklaard. De afwijzing was gebaseerd op het vermoeden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, vanwege eerdere veroordelingen voor huiselijk geweld en rijden onder invloed. Eiser had een taakstraf opgelegd gekregen en een strafbeschikking ontvangen, en de rehabilitatietermijn van vijf jaar was nog niet verstreken. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die zijn verzoek tot naturalisatie zouden moeten rechtvaardigen, zoals de integratie van zijn kinderen in Nederland en zijn persoonlijke veranderingen na de veroordelingen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris op goede gronden had overwogen dat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en oordeelde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt. Eiser kan na het verstrijken van de rehabilitatietermijn een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1213

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. H.E. Visscher,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 20 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord. Geen van partijen heeft verklaard daar gebruik van te willen maken. Daarop heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 13 februari 2020 heeft eiser een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend. Dit verzoek heeft hij gedaan mede namens zijn vier minderjarige kinderen [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4].
2. Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder eisers verzoek afgewezen omdat er een ernstig vermoeden bestaat dat eiser gevaar oplevert voor de openbare orde. Aan dit vermoeden heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser voor huiselijk geweld door de politierechter bij vonnis van 19 december 2017 is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Eiser heeft de taakstraf op 9 april 2018 voltooid. De einddatum van de proeftijd was 1 januari 2020. Daarnaast heeft de officier van Justitie in verband met het rijden onder invloed op 6 september 2019 een strafbeschikking aan eiser uitgevaardigd, inhoudende vier maanden rijontzegging en een geldboete van € 500,00. Verweerder heeft verder overwogen dat de zogeheten rehabilitatietermijn van vijf jaren nog niet is verstreken. Er is volgens verweerder niet gebleken van omstandigheden die dermate bijzonder zijn dat zij aanleiding geven tot het afwijken van de wet- en regelgeving met betrekking tot de openbare orde.
3. Eiser stelt in beroep dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zijn verzoek tot naturalisatie toch zou moeten worden ingewilligd. Tijdens de strafzaak is ten onrechte geen rekening gehouden met de gevolgen van de veroordeling voor huiselijk geweld voor de mogelijkheid tot naturalisatie. Eiser heeft zijn straf geaccepteerd en heeft actie ondernomen om zijn situatie te veranderen. Hij is gescheiden van zijn ex-vrouw en sindsdien hebben zich geen dergelijke incidenten meer voorgedaan. De vier kinderen van eiser zijn inmiddels volledig geïntegreerd en gaan hier naar school. Het afwijzen van het verzoek van eiser belemmert de kinderen hun recht de Nederlandse nationaliteit te verwezenlijken. De belangen van de kinderen zijn in het bestreden besluit onvoldoende meegewogen. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die tot de conclusie leiden dat eiser geen gevaar vormt voor de openbare orde. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte overwogen dat er geen sprake zou zijn van dermate bijzondere omstandigheden op grond waarvan kan worden voorbijgegaan aan de wet- en regelgeving ten aanzien van de openbare orde.
4. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
5. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) - zoals de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2807 - het beleid, neergelegd in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding), mag dienen als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker om naturalisatie een gevaar oplevert voor de openbare orde.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser binnen de termijn van vijf jaar voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop één maal is veroordeeld en één maal een strafbeschikking heeft ontvangen.
5.2
Uit paragraaf 5 van de Handleiding volgt dat de rehabilitatietermijn aanvangt op het moment dat de sanctionering onherroepelijk is geworden of, indien de tenuitvoerlegging daarna plaatsvindt, op het moment dat de opgelegde sanctie is uitgevoerd. Voor beide sancties geldt dat de rehabilitatietermijn nog niet was verstreken ten tijde van het indienen van het verzoek of de beslissing op dat verzoek.
5.3
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden overwogen dat sprake is van een ernstig vermoeden dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verbinding met paragrafen 1 en 5 van de toelichting op dat artikel in de Handleiding. Volgens zijn beleid heeft verweerder eisers naturalisatie daarom terecht geweigerd.
6. Volgens paragraaf 6 bij artikel 9 van de Handleiding kan in zeer bijzondere gevallen een verzoek dat volgens de regels moet worden afgewezen toch worden ingewilligd.
6.1
Verweerder heeft op goede gronden overwogen dat de omstandigheid dat eiser nooit eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd, thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden en hij de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling niet kan worden aangemerkt als bijzonder. Verweerder heeft in die omstandigheden dus geen aanleiding hoeven zien tot afwijking van het openbare-orde beleid.
6.2
Eiser heeft zijn stelling, dat tijdens de strafzaak ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen van de veroordeling voor zijn mogelijkheid tot naturalisatie, niet onderbouwd. De rechtbank kan daarom niet kan vaststellen of eiser dit argument in de strafprocedure daadwerkelijk naar voren heeft gebracht en de strafrechter daar ten onrechte niet op is ingegaan. Dit argument hoort echter thuis in de strafprocedure. Het lag op de weg van eiser om in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de politierechter, indien hij van mening was dat deze zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende had meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank kan een en ander in deze procedure dan ook geen rol spelen. Eiser kan bovendien na het verstrijken van de rehabilitatietermijn een nieuw naturalisatieverzoek indienen.
6.3
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat het volgens de wet niet mogelijk is dat een kind Nederlander wordt als de ouder zelf geen Nederlander wordt. Verweerder is in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser met betrekking tot zijn kinderen heeft aangevoerd. Daarbij heeft verweerder bovendien ten overvloede overwogen dat het verblijfsrecht van de kinderen niet wordt beëindigd, waardoor onzekerheid over de rechtmatigheid van hun verblijf in Nederland niet aan orde is. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot hun integratie in Nederland en de omstandigheid dat zij hier naar school gaan, leidt niet tot een ander oordeel, nu de beslissing van verweerder daarin immers geen verandering brengt.
6.4
De conclusie is dat de door eiser genoemde omstandigheden verweerder niet tot het oordeel hoefden te leiden dat zij bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:84 Awb. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond, dat verweerder gelet op die omstandigheden van zijn beleid had moeten afwijken, niet.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 november 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7, eerste lid:
Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a:
Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
“Paragraaf 1. Samenvatting openbare-orde beleid
Hieronder wordt uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. (…) Samengevat komt het beleid erop neer dat de naturalisatie of optie wordt geweigerd, als:
(…)
4. in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd (zie paragraaf 5). Met sanctie wordt hier ook bedoeld iedere:
a. vrijheidsbenemende straf of maatregel;
b. taak- of leerstraf of andere straf als bedoeld in artikel 9 WvSr (…)”

Paragraaf 5. Afwijzing als in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring (of de beslissing daarop) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd
De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie (…) of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:
a. iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie (…);
b. iedere taakstraf (werk- of leerstraf) leidt, ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking, tot weigering van naturalisatie (…)”

Paragraaf 6. Afwijking slechts mogelijk in geval van zeer bijzondere omstandigheden
Bij de toepassing van deze regels moet men er dus altijd op bedacht zijn dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking noodzakelijk kunnen maken. Het is in zeer bijzondere gevallen dus mogelijk dat een naturalisatie (…) dat op grond van bovenstaande regels zou moeten worden geweigerd, toch moet worden ingewilligd of worden bevestigd. (…) Uit de jurisprudentie (…), kan echter wel worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is bijvoorbeeld dat de vreemdeling:
• nimmer eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd;
• lering heeft getrokken uit het gebeurde;
• thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden;
• de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten (…)”