ECLI:NL:RBROT:2021:1127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/3056
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken van toestemmingen voor beveiligingswerkzaamheden op basis van onherroepelijke strafbeschikkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de korpschef van politie van de regionale eenheid Rotterdam. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin toestemming voor beveiligingswerkzaamheden werd onthouden en eerder verleende toestemmingen werden ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op twee onherroepelijke strafbeschikkingen die aan de eiser waren opgelegd wegens rijden onder invloed. De rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om geen gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid, en dat de belangen van de veiligheidszorg en de goede naam van de bedrijfstak zwaarder wogen dan de belangen van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de betrouwbaarheid van de eiser niet boven elke twijfel verheven was, en dat de intrekking van de toestemmingen gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser

gemachtigde: mr. A.J.M. Vélu,
en
de korpschef van politie, de politiechef van de regionale eenheid Rotterdam, verweerder
gemachtigde: mr. I.D. de Hoop.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2019 (primair besluit) heeft verweerder de op 25 december 2018 door beveiligingsorganisatie Sabr Security verzochte toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, onthouden. Daarnaast heeft verweerder de ten behoeve van eiser verleende toestemmingen om bij drie andere bedrijven beveiligingswerkzaamheden te verrichten, ingetrokken.
Bij besluit van 24 mei 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Standpunten van partijen
1. Verweerder heeft aan het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit met aanpassing van de grondslag is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat aan eiser twee strafbeschikkingen zijn opgelegd door het Openbaar Ministerie (OM) tot het betalen van geldboetes, wegens het rijden onder invloed op respectievelijk 7 januari 2018 en op 18 februari 2018. Eiser heeft hier geen verzet tegen ingesteld en de strafbeschikkingen zijn onherroepelijk geworden. De door eiser gepleegde misdrijven zijn ernstig en maken hem onvoldoende betrouwbaar, wat een vereiste is voor het mogen verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Omdat uit het aanvaarden van de strafbeschikkingen volgt dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel is verheven, is verweerder gehouden om de op 25 december 2018 door beveiligingsorganisatie Sabr Security ten behoeve van eiser verzochte toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, te onthouden. Om dezelfde reden heeft verweerder de eerder aan andere beveiligingsorganisaties ten behoeve van eiser verleende toestemmingen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten ingetrokken. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van de veiligheidszorg en de goede naam van de bedrijfstak zwaarder wegen dan de belangen van eiser.
2. Eiser stelt dat het bestreden besluit onevenredig nadeel voor hem met zich brengt. Hij is hierdoor namelijk zijn baan kwijtgeraakt en dreigt zijn schulden niet af te kunnen betalen. Ook stelt hij dat het onbegrijpelijk is dat verweerder eerst heeft geadviseerd om de toestemming te verlenen voor de duur van twee jaar, maar deze instemming vervolgens heeft ingetrokken. Volgens eiser kan het besluit ook om die reden niet in stand blijven.
Beoordeling van het beroep
3. Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr) verleent verweerder voor het tewerkstellen van een persoon bij een beveiligingsorganisatie geen toestemming indien die persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk.
Indien zich na het verlenen van de toestemming omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan verweerder de toestemming niet zou hebben verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de korpschef de toestemming verleende, dan kan verweerder de toestemming op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr intrekken.
De term ‘betrouwbaarheid’ heeft verweerder nader ingevuld in de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Beleidsregels, inwerkingtreding 12 april 2019, Stcrt. 2019, 19733). Uit paragraaf 3.3, aanhef en onder a van die Beleidsregels volgt dat toestemming wordt onthouden wanneer de persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd, kort gezegd, is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete is opgelegd. De Beleidsregels stellen een door het OM opgelegde strafbeschikking gelijk aan een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak. Van de in de Beleidsregels genoemde terugkijktermijn kan worden afgeweken indien gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de beoordeling of iemand voldoende betrouwbaar is. De invulling die in onderdeel 3.3, aanhef en onder a, van de Beleidsregels aan de term ‘betrouwbaarheid’ is gegeven, is niet onredelijk of anderszins onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat de hardheidsclausule, zoals deze was opgenomen in de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014, zoals die luidden ten tijde van het nemen van het primaire besluit, door de wijziging van de Beleidsregels per 12 april 2019 niet langer is opgenomen in verweerders beleid. Op grond van de huidige passage ‘afwijking termijnen’, moeten dezelfde aspecten meegewogen worden als de aspecten die in het kader van de hardheidsclausule moesten worden meegewogen. Verweerder heeft bij de belangenafweging bij de intrekking van de toestemmingen rekening gehouden met dezelfde aspecten en een belangenafweging gemaakt tussen het algemeen belang en het belang van eiser.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon besluiten om geen gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid. Verweerder heeft adequaat gemotiveerd waarom hij daartoe geen aanleiding ziet, rekening houdende met de aard van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de kans op recidive en de recente persoonlijke ontwikkelingen van eiser. Voor wat betreft de aard van de strafbare feiten, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het rijden onder invloed haaks staat op wat van een beveiliger – als verlengstuk van de politie – mag worden verwacht en moet worden aangemerkt als een ernstig delict. Daarbij is, zoals verweerder stelt, op grond van de Beleidsregels alleen van belang dat er een misdrijf is gepleegd en niet of het misdrijf tijdens diensttijd of tijdens privétijd is gepleegd. Met betrekking tot de kans op recidive heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser zich in zeer korte tijd tweemaal schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed, waarbij de tweede keer bijna het dubbele ademalcoholgehalte bij hem is vastgesteld en ten tijde van het bestreden besluit nog geen jaar verlopen was sinds het aanvaarden van de tweede strafbeschikking. Ook heeft verweerder in de recente persoonlijke ontwikkelingen van eiser, waaronder dat hij na een moeizame periode de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) heeft kunnen verlaten met een schone lei, geen aanleiding hoeven zien om doorslaggevend belang toe te kennen aan het (financiële) belang van eiser. Dat het bestreden besluit voor eiser naar hij stelt een beroepsverbod inhoudt en hij hierdoor feitelijk brodeloos wordt is een inherent gevolg van het bestreden besluit en dit maakt het voorgaande niet anders. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat verweerder in verband met zijn eerdere advies gehouden zou zijn om toestemming te verlenen voor de duur van twee jaar. Verweerder heeft in dit kader uitgelegd dat in het advies al werd afgeweken van het standaard advies om ‘te verlenen’ (voor de duur van vijf jaar) en dat ten tijde van dat advies – anders dan ten tijde van het primaire en bestreden besluit – nog niet bekend was dat eiser de twee aan hem opgelegde strafbeschikkingen had aanvaard.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.