ECLI:NL:RBROT:2021:11298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
FT EA 21-248
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling met hardheidsclausule in verband met medische en psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die kampt met medische en psychische klachten, heeft een verzoekschrift ingediend waarin hij vraagt om toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting is de verzoeker gehoord en zijn de omstandigheden van zijn schulden besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in een toestand verkeert waarin hij heeft opgehouden te betalen, en dat er onvoldoende grond is voor afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de goede trouw van de verzoeker met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden, met name de schulden aan de Belastingdienst die voortvloeien uit zijn in 2020 gestaakte eenmanszaak in de ICT-sector. Ondanks dat de rechtbank van oordeel is dat de schulden aan de Belastingdienst niet te goeder trouw zijn ontstaan, heeft zij geoordeeld dat de verzoeker de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle heeft gekregen. De verzoeker heeft verklaard dat hij in 2018 heeft geprobeerd een betalingsregeling te treffen en dat hij na een periode van ziekte en complicaties nu weer ondersteuning krijgt van zijn familie bij zijn administratie. De rechtbank heeft het vertrouwen dat de verzoeker de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken en mr. C.G.E. Prenger benoemd tot rechter-commissaris. Tevens is er een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder toegekend, voor zover de boedel dit toelaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 14 oktober 2021
[verzoeker],
[adres],
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 14 oktober 2021.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De beoordeling

Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In het bijzonder heeft de rechtbank gekeken naar de schulden van verzoeker aan de Belastingdienst. Deze vloeien voort uit zijn in 2020 gestaakte eenmanszaak in de ICT-sector. Het betreft het niet betalen van de omzetbelasting, inkomstenheffingen en premies over de jaren 2015 tot en met 2020.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de schulden aan de Belastingdienst naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan en staan deze in beginsel aan toelating in de weg. Het is immers de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor zorg te dragen dat hij zijn administratie voldoende bijhoudt, de verschuldigde belastingen tijdig worden betaald en dat daarvoor voldoende wordt gereserveerd. Verzoeker heeft dit niet gedaan.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. Verzoeker heeft verklaard dat hij op enig moment in 2018 heeft geprobeerd om een betalingsregeling te treffen met de Belastingdienst. In de periode daarna heeft hij ook aanvullend afgelost op de Belastingschulden. In 2019 heeft verzoeker echter een medische behandeling moeten ondergaan waarna hij, als gevolg van complicaties, ernstig ziek is geworden. Hij heeft toen zijn bedrijf moeten beëindigen en had enige tijd geen inkomsten. Vervolgens zijn de psychische klachten van verzoeker verergerd, en heeft hij een intensieve behandeling met opname moeten ondergaan. Dit heeft er mede toe geleid dat hij niet verder heeft kunnen aflossen op de schulden, hetgeen hem naar het oordeel van de rechtbank niet valt toe te rekenen. Uit het verhandelde ter zitting en de nader overgelegde stukken is gebleken dat het inmiddels beter gaat met verzoeker en hij ondersteund wordt door zijn familie bij zijn administratie. Verzoeker heeft verklaard dat hij niet van plan is nog te gaan ondernemen. Het budgetbeheer verloopt goed. De behandeling die verzoeker ondergaat voor zijn psychische klachten wordt voortgezet. Door bovenstaande is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.

3..De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats];
[naam bedrijf];
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C.G.E. Prenger
en tot bewindvoerder R. de Geus,
gevestigd te Postbus 187,
3330 AD Zwijndrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van J.J.A. Regeer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021.