ECLI:NL:RBROT:2021:11299
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn van de schulden
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die op 6 september 2021 een verzoekschrift indiende, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 878.401,32. De rechtbank heeft de verzoeker gehoord op de zitting van 7 oktober 2021. De beoordeling van het verzoek is gebaseerd op de vereiste goede trouw van de verzoeker met betrekking tot het ontstaan van de schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest. Dit oordeel is gebaseerd op de aard en omvang van de vorderingen, waaronder een schuld aan de Belastingdienst van € 433.557,00, voortkomend uit niet-betaalde belastingen van zijn in 2018 gestaakte horeca-onderneming. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de verzoeker is om zijn administratie bij te houden en tijdig aangifte te doen. Het niet voldoen aan deze verplichtingen leidt tot de conclusie dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan.
Daarnaast heeft de verzoeker een schuld aan het bedrijfstakpensioenfonds Horeca & Catering van € 27.586,73 en schulden bij het CJIB van € 2.631,71. Ook deze schulden zijn door de rechtbank als niet te goeder trouw beoordeeld. De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, ondanks het ontbreken van goede trouw, de toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Daarom wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.
De rechtbank heeft in het openbaar uitspraak gedaan, waarbij mr. C.G.E. Prenger als rechter en J.J.A. Regeer als griffier aanwezig waren. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.