In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, gaat het om een geschil tussen [eiseres], vertegenwoordigd door mr. M. Woning-van Putten, en [gedaagde], vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak, over de huurovereenkomst en de eindafrekening van servicekosten. [eiseres] stelt dat [gedaagde] sinds augustus 2017 een bedrijfsruimte huurt en dat er een betalingsachterstand is van € 26.000,55, inclusief een openstaande eindafrekening van servicekosten van € 3.077,66. [eiseres] vordert ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van de achterstand.
[gedaagde] betwist de vorderingen van [eiseres] en stelt dat er geen huurovereenkomst is gesloten met [eiseres], maar met [handelsnaam], een handelsnaam van [naam bedrijf]. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] geen eigenaar is van het pand en dat de huurovereenkomst niet geldig is. Tijdens de mondelinge behandeling is [persoon A] namens [eiseres] verschenen, en [persoon B] namens [gedaagde].
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen die zijn gebaseerd op de huurovereenkomst, omdat niet is aangetoond dat [eiseres] de huurovereenkomst heeft gesloten. De vordering met betrekking tot de eindafrekening van de servicekosten wordt ook afgewezen, omdat [eiseres] niet heeft aangetoond dat er sprake was van een voorschot op de servicekosten. De kantonrechter veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, vastgesteld op € 1.743,- aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde].