ECLI:NL:RBROT:2021:11321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
ROT 21/939
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA vervolguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA vervolguitkering. Eiser, die eerder een WIA-uitkering had ontvangen, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om zijn loonaanvullende uitkering om te zetten in een vervolguitkering. Eiser was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage was onderschat en dat hij recht had op een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 24 maart 2020 64,30% arbeidsongeschikt was, wat niet voldeed aan de criteria voor een IVA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapportage geconcludeerd dat er geen aanleiding was om aanvullende beperkingen aan te nemen en dat de geduide functies passend waren voor eiser. Eiser had echter aangevoerd dat zijn beperkingen door het UWV waren onderschat, en dat hij niet in staat was om de geduide functies te verrichten vanwege zijn fysieke en psychische klachten.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd hadden dat eiser in staat was om de geduide functies te vervullen. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser niet tussen de 80% en 100% arbeidsongeschikt was en dat de beslissing om geen IVA-uitkering toe te kennen rechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J. Schuller-Middelkoop.

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder bepaald dat eisers loonaanvullende uitkering vanaf 1 augustus 2020 wordt omgezet in een vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 21 augustus 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 24 maart 2020 64,30% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 6 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als voorman/leidinggevende staalbouw voor gemiddeld 47,64 uur per week en hij heeft zich voor dit werk op 19 oktober 2015 arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 28 juli 2017 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 4 juli 2018 is het arbeidsongeschiktheidspercentage aangepast naar 65,21%. Op 14 mei 2020 heeft verweerder het primaire besluit I genomen.
1.2.
Eiser heeft op 24 maart 2020 een verzoek tot herbeoordeling ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht waarvan een rapportage is opgemaakt op 3 augustus 2020. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft en werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 3 augustus 2020, geldig per 24 maart 2020. In de FML zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 3. fysieke omgevingseisen, 4. dynamische handelingen en 5. statische houdingen.
1.3.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in de rapportage van 17 augustus 2020 toegelicht dat eiser op basis van de FML niet geschikt is voor zijn eigen arbeid en heeft functies geduid, namelijk machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093), receptionist (SBC-code 315120) en textielproductenmaker (SBC-code 111160). Aanvullend zijn de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130) geduid. Met de middelste van de eerste drie functies (de mediaanfunctie) heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiser 64,30% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit II genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 30 november 2020 toegelicht dat er geen aanleiding is om aanvullende beperkingen aan te nemen. De armklachten waren reeds bekend en deze worden bevestigd door eisers behandelaars. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen ziekte of beperkingen op psychisch gebied kunnen vaststellen.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 30 december 2020 toegelicht dat de geduide functies nog steeds passend zijn en dat de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat eiser over voldoende vaardigheden en bekwaamheden beschikt om de functies te kunnen verrichten en hij heeft geconcludeerd dat eiser nog steeds 64,30% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3. Eiser voert aan dat zijn beperkingen door verweerder zijn onderschat. Hij heeft last van persisterende elleboogklachten en heeft psychische klachten. Voor zijn psychische klachten heeft eiser zich aangemeld bij Indigo. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom eisers arbeidsongeschiktheidspercentage is gedaald van 100% naar 64,30%. Eiser is meer beperkt en er dient een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) te worden toegekend.
Eiser betoogt verder dat hij de geduide functies niet kan verrichten. Eiser kan niet langdurig of tegelijkertijd zijn armen kan gebruiken. Ook is sprake van het veelvuldig overbrengen van opdrachten en instructies. Eisers opleidingsniveau is hiervoor ontoereikend. Zijn belastbaarheid wordt verder overschreden ten aanzien van productiepieken, veelvuldige deadlines en het aantal te werken uren per week.
4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5.1.
Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat deze beroepsprocedure gaat over de vaststelling van eisers arbeidsongeschiktheidspercentage en dat het beroep niet ziet op de omzetting van eisers loonaanvullingsuitkering in een vervolguitkering. De rechtbank dient daarom te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 24 maart 2020 (de datum in geding) terecht heeft vastgesteld naar een mate tussen de 55% en 65%.
5.2.
De grond dat eisers beperkingen zijn onderschat slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 20 juli 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van atrofie en dat er geen bewegingsbeperkingen aan de ellebogen zijn geconstateerd. Eiser is wel beperkt voor armbelastende activiteiten. Bij dit oordeel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich gebaseerd op de informatie die afkomstig is van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat ook beperkingen zijn aangenomen om belasting van de rechterarm te verminderen. Zo zijn beperkingen aangenomen voor trillingsbelasting, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte en zware lasten hanteren en langdurig werken met een toetsenbord en muis.
Ten aanzien van de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat eiser bij de verzekeringsarts geen melding heeft gemaakt van psychische klachten of behandelingen en dat de verzekeringsarts ook geen psychische klachten heeft waargenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich wel rekenschap gegeven van de aanmelding bij Indigo, maar hij heeft uiteengezet dat er geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie waardoor er op psychisch gebied geen sprake is van ziekte of gebrek.
5.3.
De grond dat eiser de geduide functies niet kan verrichten slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 18 augustus 2021 uitvoerig gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden en dat hij de functies kan verrichten, gelet op de beperkingen in zijn armen. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep duidelijk uiteengezet hoe het arbeidsongeschiktheidspercentage tot stand is gekomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich bij deze conclusie onder meer gebaseerd op de eerder opgestelde Resultaat functiebeoordeling. Ten aanzien van de functie medewerker receptie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteengezet dat door het gebruik van een headset de handen vrij zijn en eiser niet tegelijk de telefoon hoeft te bedienen en notities hoeft te maken met zijn armen. Met betrekking tot de opleidingseis om mondelinge opdrachten en instructies op te kunnen volgen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat de instructies eveneens zijn voorzien van werktekeningen met eenvoudige Nederlandse tekst.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens per functie inzichtelijk uiteengezet dat geen sprake is van veelvuldige deadlines en productiepieken en hij heeft zich bij dit oordeel gebaseerd op dat het belastingpunt (de veelvuldige deadlines en productiepieken) door de arbeidskundig analist niet als kenmerkend is aangemerkt bij de functies.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk toegelicht dat eisers belastbaarheid in het gebruik van zijn armen niet wordt overschreden en dat ten aanzien van samenwerken en het werken in een rustige ruimte geen beperking is vastgesteld bij eiser.
5.4.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen arbeid zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 64,30%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op tussen de 55% en 65%. Omdat eiser niet tussen de 80% en 100% arbeidsongeschikt is bevonden, heeft verweerder eiser terecht niet in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 november 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.