In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2021, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf A] en Euroned B.V. [bedrijf A] vorderde betaling van een bedrag van € 9.961,85 van Euroned, dat in conventie gedaagd werd. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst voor het uitvoeren van lijmwerkzaamheden voor een nieuwbouwproject. [bedrijf A] stelde dat Euroned in gebreke was gebleven met de betaling van een deel van de overeengekomen som, en dat zij ook recht had op buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Euroned voerde verweer en stelde dat de nieuwe betalingsafspraken die op 5 mei 2020 waren gemaakt, vernietigbaar waren wegens dwaling en misbruik van omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat Euroned onvoldoende had onderbouwd dat zij in een zwakke positie verkeerde ten opzichte van [bedrijf A] en verwierp het beroep op vernietiging van de overeenkomst. De vordering van [bedrijf A] werd toegewezen, inclusief de gevorderde rente en incassokosten.
In reconventie vorderde Euroned een schadevergoeding van € 4.771,- van [bedrijf A], stellende dat [bedrijf A] onrechtmatig had gehandeld door het werk stil te leggen en dat zij daardoor schade had geleden. De kantonrechter verwierp deze vordering, omdat Euroned niet had aangetoond dat [bedrijf A] onterecht het werk had stilgelegd en dat de door Euroned gestelde schade onvoldoende was onderbouwd. De proceskosten werden toegewezen aan [bedrijf A], die in het gelijk werd gesteld in de conventionele vordering, terwijl de reconventionele vordering van Euroned werd afgewezen.