ECLI:NL:RBROT:2021:11520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/10/624594 / JE RK 21-2328 en C/10/624599 / JE RK 21-2329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling voor minderjarigen met afwijzing voor een van de kinderen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De verzoeken tot verlenging zijn ingediend door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat, heeft instemming gegeven voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind 1], maar verzet zich tegen de verlenging voor [naam kind 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder aanzienlijke stappen heeft gezet in haar opvoedvaardigheden, maar dat er nog zorgen zijn over het gedrag en de ontwikkeling van [naam kind 1]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] moet worden verlengd, omdat de gronden daarvoor aanwezig zijn volgens artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Voor [naam kind 2] is de kinderrechter van mening dat niet langer voldaan wordt aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, aangezien er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is vastgesteld. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor [naam kind 2] afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/624594 / JE RK 21-2328 en C/10/624599 / JE RK 21-2329
datum uitspraak: 12 oktober 2021

beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam kind 1],

geboren op [geboortedatum kind 1] 2011 te [geboorteplaats kind 1], hierna te noemen [naam kind 1],

[naam kind 2],

geboren op [geboortedatum kind 2] 2019 te [geboorteplaats kind 2], hierna te noemen [naam kind 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder].
De kinderrechter merkt als informant ten aanzien van [naam kind 1] aan:

[naam vader kind 1],

hierna te noemen de vader van [naam kind 1], wonende te [woonplaats vader kind 1].
De kinderrechter merkt als informant ten aanzien van [naam kind 2] aan:

[naam vader kind 2],

hierna te noemen de vader van [naam kind 2], wonende te [woonplaats vader kind 2].

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 26 augustus 2021 ten aanzien van [naam kind 1], ingekomen bij de griffie op 27 augustus 2021,
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 26 augustus 2021 ten aanzien van [naam kind 2], ingekomen bij de griffie op 27 augustus 2021.
Op 12 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.A.A.H van Leur,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam 1] en [naam 2].
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader van [naam kind 1],
- de vader van [naam kind 2].

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.

[naam kind 1] en [naam kind 2] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 25 oktober 2019 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld tot
25 oktober 2020. Bij beschikking van 16 oktober 2020 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengd tot 25 oktober 2021.

De verzoeken

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI heeft deze verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De GI ziet twee leuke kinderen en een moeder die zielsveel van haar kinderen houdt. Zij is erg betrokken bij haar kinderen, maar er zijn ook zorgen. [naam kind 1] heeft een sterke wil en de moeder vindt het lastig om haar daarin te begrenzen. Ook vindt de moeder het lastig om [naam kind 2] te begrenzen omdat hij nog zo jong is en zij het zielig lijkt te vinden om hem iets te ontzeggen. Er is pedagogische gezinsbehandeling (hierna: PG) ingezet. De moeder pakt de tips van PG goed op en er wordt een gedragsverandering gezien bij [naam kind 1]. Ook ziet de GI dat het de moeder de laatste tijd beter lukt om [naam kind 2] te begrenzen. Een andere zorg is het eetpatroon binnen het gezin. [naam kind 1] heeft overgewicht en een veel te hoog BMI. Ondanks de betrokkenheid van een diëtiste is de BMI van [naam kind 1] de afgelopen periode niet naar beneden gegaan. Daarnaast ziet de begeleiding van ASVZ [naam kind 2] regelmatig met snoep rondlopen. Er is daarom een plan opgesteld met de moeder om het eetpatroon en de levensstijl van het gezin te veranderen. Verder zijn er zorgen over de omgang van de kinderen met hun vaders. De omgang tussen [naam kind 1] en haar vader is weer opgestart. Er moet aandacht zijn voor de communicatie tussen [naam kind 1] en haar vader als het gaat om geplande omgangsmomenten. Zo moet worden voorkomen dat [naam kind 1] zelf een WhatsApp-bericht stuurt naar haar vader als zij niet naar hem toe wil gaan en dat de vader daarop reageert zonder tussenkomst van de moeder. Dit is in het verleden wel gebeurd. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is nog nodig om de omgang tussen [naam kind 1] en haar vader in stand te houden en te verstevigen. Ook tussen [naam kind 2] en zijn vader geldt een omgangsregeling. De vader van [naam kind 2] heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De omgangsmomenten vinden daarom plaats bij de moeder thuis. De vader wil graag zijn verantwoordelijkheid nemen, maar hij houdt zich regelmatig niet aan de afspraken en komt niet altijd opdagen bij een gepland omgangsmoment. Onlangs is het gelukt om duidelijke afspraken te maken met de vader, de moeder en de begeleiders. De GI vreest dat de vader terugvalt in oude gewoontes op het moment dat de jeugdbeschermer niet langer betrokken is bij [naam kind 2].

Het standpunt van de moeder

Namens en door de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat de moeder in het afgelopen half jaar samen met PG en haar persoonlijke begeleider van ASVZ grote stappen in een positieve richting heeft gezet. Het lukt de moeder nu goed om haar kinderen aan te sturen. Er zijn nog zorgen over het gewicht van [naam kind 1] en de moeder ziet in dat zij [naam kind 1] een tijd lang te los heeft gelaten, waardoor opvoedingsproblemen zijn ontstaan die nog niet geheel zijn opgelost. De moeder kan daarom instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind 1].
Namens en door de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind 2]. [naam kind 2] gaat sinds kort naar de peuteropvang. De begeleiders van de peuteropvang zijn positief over hem. Ook ASVZ en het consultatiebureau zeggen dat de ontwikkeling van [naam kind 2] goed verloopt. De omgang tussen [naam kind 2] en zijn vader was in het begin onvoorspelbaar, maar ook daarin zijn inmiddels stappen gezet. Desgevraagd heeft de moeder aangegeven dat er sprake is van een goede band tussen [naam kind 2] en zijn vader en dat ook het contact tussen de moeder en de vader van [naam kind 2] positief verloopt. De hulpverlening voor [naam kind 2] kan in het vrijwillig kader door het wijkteam verder worden begeleid. Er wordt ten aanzien van [naam kind 2] niet voldaan aan de wettelijke criteria van een ondertoezichtstelling, aangezien er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en ook niet van een situatie waarin de noodzakelijke zorg door de moeder onvoldoende wordt geaccepteerd. Er wordt daarom verzocht om het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind 2] af te wijzen.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder ten aanzien van beide kinderen de afgelopen periode flinke stappen in de goede richting heeft gezet. De moeder wordt al lange tijd ondersteund door haar persoonlijke begeleider van ASVZ. Daarnaast werkt zij met PG aan haar opvoedvaardigheden. Inmiddels wordt er een positieve gedragsverandering waargenomen bij de kinderen. De GI erkent dat sprake is van een positieve ontwikkeling, maar vindt deze ontwikkeling nog te pril om de ondertoezichtstelling van de [naam kind 1] en [naam kind 2] te beëindigen.
Gelet op het feit dat er ter zitting geen verweer is gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling, zoals gesteld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanwezig zijn, zal de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] als onweersproken worden verlengd voor de duur van twaalf maanden.
Ten aanzien van [naam kind 2] is de kinderrechter van oordeel dat niet langer wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter overweegt daartoe dat de GI ter zitting heeft aangegeven dat de grootste zorg omtrent [naam kind 2] is gelegen in de omgang met zijn vader. De vader van [naam kind 2] heeft zich niet altijd aan de afspraken rondom de bezoekmomenten gehouden, waardoor de omgang wat rommelig is verlopen. De ondertoezichtstelling zou dan ook met name zijn bedoeld om de omgangsregeling tussen [naam kind 2] en zijn vader in goede banen te leiden. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het alleen gaat om het treffen of reguleren van een omgangsregeling. In een dergelijk geval moet evenwel aan de motivering van de toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling hoge eisen worden gesteld. Zo levert de enkele kans dat het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling voor het kind nadelig of schadelijk zal zijn, onder meer omdat het daardoor in een loyaliteitsconflict zou kunnen komen te verkeren, geen toereikende motivering op. De kinderrechter is van oordeel dat in deze zaak niet aan dit criterium wordt voldaan. Er is immers niet gebleken dat de uitvoering van de omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor [naam kind 2] dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Uit hetgeen de moeder ter zitting naar voren heeft gebracht blijkt dat de moeder het belang van omgang tussen [naam kind 2] en zijn vader inziet en daaraan op constructieve wijze meedenkt en meewerkt. Bovendien is de band tussen [naam kind 2] en zijn vader, en de band tussen de moeder en de vader van [naam kind 2], goed en zijn er geen conflicten. Daarnaast is de moeder bereid om - indien nodig - hulpverlening in het vrijwillig kader te benaderen. De kinderrechter heeft er voldoende vertrouwen in dat de moeder de hulp in het vrijwillig kader ook daadwerkelijk zal accepteren. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer in het gedwongen kader is dan ook niet langer noodzakelijk. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI ten aanzien van [naam kind 2] afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] tot 25 oktober 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ten aanzien van [naam kind 2] af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021 door mr. A.L. Pöll, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.
AFSCHRIFT
Voor eensluidend afschrift.
De griffier van de rechtbank.
25 oktober 2021