ECLI:NL:RBROT:2021:11615

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
10/996789-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping, oplichting en valsheid in geschrift in vastgoedprojecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een omvangrijk fraudecomplex in de vastgoedsector. De verdachte, die in de periode van 2011 tot 2012 als enig aandeelhouder en bestuurder van twee vennootschappen fungeerde, heeft kickbacks betaald aan een manager van een Duits investeringsfonds in ruil voor onderhoudsopdrachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de manager heeft omgekocht en dat hij opzettelijk valse facturen heeft opgemaakt, die bestemd waren om als bewijs te dienen voor niet uitgevoerde werkzaamheden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting, valsheid in geschrift en niet-ambtelijke omkoping. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, evenals een taakstraf van 180 uren, mede vanwege de ouderdom van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De benadeelde partij, het investeringsfonds, heeft een schadevergoeding van € 68.850,- toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996789-17
Datum uitspraak: 24 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.L. Berkel, advocaat te Veenendaal.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2, 5, 9 en 10 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd (bijlage I).
Kortgezegd komt het verwijt op het volgende neer.
De verdachte is in de periode 2011-2012 enig aandeelhouder en enig bestuurder van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ). Daarnaast heeft hij leiding gegeven aan [naam medeverdachte rechtspersoon 2] . (hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ). [naam medeverdachte rechtspersoon 1] is een ontwerp- en adviesonderneming in de bouw, [naam medeverdachte rechtspersoon 2] is een aannemer. De verdachte heeft samengewerkt met [naam medeverdachte 1] . Deze is belast geweest met het managen van het onderhoud van vastgoed in Nederland in eigendom van het Duitse investeringsfonds
[naam investeringsfonds](hierna: [naam investeringsfonds] ). [naam medeverdachte 1] heeft vanuit zijn rechtspersoon
[naam medeverdachte rechtspersoon 3](hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ) naar [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en [naam medeverdachte rechtspersoon 2] facturen gestuurd onder vermelding van “projectmanagement”. Dat projectmanagement is echter nooit uitgevoerd. In werkelijkheid ging het om steekpenningen. De verdachte heeft onder andere [naam investeringsfonds] opgelicht als feitelijke leidinggever van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (feit 1op de tenlastelegging) en heeft samen met [naam medeverdachte rechtspersoon 2] [naam medeverdachte 1] omgekocht (feit 4 op de tenlastelegging). Daarnaast heeft hij feitelijke leiding gegeven aan het opnemen van die valse facturen in de administratie van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (feit 2 op de tenlastelegging) en van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] (feit 3 op de tenlastelegging), die daarmee valselijk werden opgemaakt.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Kristic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

4..Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft verklaard dat de facturen die door [naam medeverdachte rechtspersoon 3] aan [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en [naam medeverdachte rechtspersoon 2] zijn gestuurd betrekking hebben op daadwerkelijk uitgevoerd projectmanagement en advies door [naam medeverdachte 1] en dat [naam medeverdachte 1] de op de facturen vermelde uren weldegelijk heeft gewerkt. Daarom dient volgens de verdediging vrijspraak te volgen van alle ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat [naam medeverdachte 1] geen lasthebber was maar een opdracht uitvoerde van [naam investeringsfonds] (feit 4).
4.1.2.
Facturen [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (feit 2)
[naam medeverdachte 1] is in 2011 en 2012 verbonden geweest aan twee bedrijven. Dit zijn tot 29 november 2011
[naam bedrijf 1](hierna: [naam bedrijf 1] ) en daarna
[naam bedrijf 2](hierna: [naam bedrijf 2] ). Bij beide bedrijven was [naam medeverdachte 1] belast met het beheer van het vastgoed van [naam investeringsfonds] .
[naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , andere aannemers die in opdracht van [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en [naam bedrijf 2] werkzaamheden aan het vastgoed van [naam investeringsfonds] hebben verricht, hebben beiden verklaard dat [naam medeverdachte 1] met hen afsprak dat zij in de offertes boven op de prijs voor onderhoud of een onderhoudsproject een extra bedrag zouden zetten en dat de verdachte daarvoor facturen zou sturen. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] dit kickbackfacturen noemde. Hij heeft bovendien verklaard dat alle facturen waar projectmanagement op staat vals zijn en dat [naam medeverdachte 1] voor deze facturen niets heeft gedaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [naam medeverdachte 1] op 17 oktober 2011 een e-mail (doc. 88) heeft gestuurd naar de verdachte, met als titel “Voorbeeld opdracht Rochussen ” en met als bijlage een bestand, bevattende een offerte van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] aan [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , gedateerd 25 juni 2011. Het is een aanbieding voor projectmanagement voor het kantoorgebouw gelegen aan de [adres 1] te Rotterdam voor een bedrag van € 120.000, zonder omzetbelasting (doc. 89). Precies dezelfde offerte, maar dan op briefpapier van de verdachte rechtspersoon en met als toevoeging “behandeld door [naam verdachte] ”, en ondertekend namens [naam medeverdachte rechtspersoon 1] door de verdachte, is ingediend bij [naam medeverdachte rechtspersoon 4] (doc. 251). Bovenstaande duidt er op dat [naam medeverdachte 1] de offerte naar de verdachte stuurt, waarop de verdachte deze indient. Dat is vreemd en zou te maken kunnen hebben met het feit dat de offerte is gebruikt om kickbackfacturen te verklaren, zoals [naam medeverdachte 2] heeft verklaard met betrekking tot door [naam medeverdachte rechtspersoon 3] aan hem gestuurde facturen voor projectmanagement.
Op de offerte staat onder andere dat [handelsnaam] ( [handelsnaam] is de handelsnaam van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ) voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden aan de [adres 1] de diverse bestekken (“bouwkundig, werktuigbouwkundig, elektrotechnisch, e.v.”) op inhoud controleert. De verdachte heeft verklaard dat hij de opdracht voor de Rochussenstraat had gekregen maar deze “een-op-een” heeft doorgegeven aan [naam medeverdachte 1] .
“Waarom? Nou, wij, [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , zag geen heil in de opdracht, omdat we niet de kennis hadden van de installatietechnische zaken. [naam medeverdachte 1] heeft toen aangeboden dat hij het helemaal zelf zou doen, daar had ik geen problemen mee. Ik wou mijn kennis goed vertaald zien en liever een opdracht elders doen. (…) [naam medeverdachte rechtspersoon 1] kreeg een opdracht voor de totale begeleiding van de verbouwing, een project, aan de Rochussenstraat, bijvoorbeeld de begeleiding van technische installaties. Ik kon daar geen gehoor aan geven, door gebrek aan kennis en tijd” (dossier, p. 1856).
Dat is ook vreemd. Waarom zou de verdachte dingen naar een opdracht waar hij geen heil in ziet, die hij door gebrek aan kennis niet kon uitvoeren? Ook dit zou kunnen worden verklaard als de facturen kickbackfacturen zijn.
De opdracht is op 4 november 2011 aan [naam medeverdachte rechtspersoon 1] gegund. De opdrachtbrief van [naam bedrijf 2] is namens [naam medeverdachte 1] ondertekend. De verdachte heeft namens [naam medeverdachte rechtspersoon 1] voor akkoord getekend (doc. 252). [naam medeverdachte 1] heeft op 28 december 2011 vier facturen naar de verdachte gestuurd (doc. 90 en doc. 91). Deze worden bedoeld onder feit 2 op de tenlastelegging (AMB-021, 2.3.) en hebben alle betrekking op “Project Management directie voering modernisering Rochussenstraat te Rotterdam”, het project dus waarover bovenstaande offerte gaat. De eerste factuur is gedateerd op 1 december 2011 en betreft de periode april, mei, juni 2011. De tweede is gedateerd op 8 december 2011 en betreft de periode juli, augustus, september 2011. De derde factuur is van 16 december 2011 en betreft de periode april tot en met december 2011. De laatste factuur is ook van 16 december 2011 en betreft de periode oktober, november, december 2011. Daarnaast is op gegevensdragers van [naam medeverdachte 1] (AMB-027, p. 530) nog een vijfde factuur aangetroffen, van 23 december 2011, bevattende kennelijk een soort eindafrekening over de periode november, december 2011 (doc. 51). In alle facturen worden derhalve werkzaamheden gefactureerd die al zouden zijn uitgevoerd voordat de offerte werd ingediend. Bovendien overlappen de periodes. Ook dit alles is vreemd maar opnieuw te verklaren als de facturen kickbackfacturen zijn.
Tenslotte heeft de verdachte verklaard:
“U vraagt mij waarom ik dan niet gewoon tegen [naam medeverdachte 1] had gezegd dat hij de klus zelf gegeven heeft en dat hij de klus dan maar binnen het budget moest afronden. Daar heeft u gelijk in, maar ik weet niet waarom dat zo gedaan is. Ik kan me alleen voorstellen dat ik dat gedaan heb zodat we weer wat werk zouden gaan krijgen van [naam medeverdachte 1] ” (p. 1877).
Mede tegen de achtergrond van de verklaring van [naam medeverdachte 2] dat alle facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon 3] over projectmanagement kickbacks zijn, gelet op bovenstaande ongerijmdheden én op de laatste verklaring van de verdachte dat hij het had gedaan om weer wat werk te krijgen van de verdachte, wordt bewezen geacht dat de facturen kickbackfacturen zijn en de daarop omschreven werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. De facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon 3] aan [naam medeverdachte rechtspersoon 1] zijn dus vals.
De facturen zijn in de administratie van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] opgenomen, waardoor de administratie valselijk is opgemaakt. De verdachte heeft daaraan, als enig bestuurder van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , feitelijke leiding gegeven.
4.1.3.
Facturen [naam medeverdachte rechtspersoon 2] (feit 3)
Wat betreft de facturen aan [naam medeverdachte rechtspersoon 2] hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat [naam medeverdachte 1] de uren die hij in 2011 bij [naam medeverdachte rechtspersoon 2] factureerde weldegelijk heeft gewerkt. De verdachte kan immers niet verklaren wat [naam medeverdachte 1] concreet heeft gedaan. Hij heeft geen schriftelijke afspraken overgelegd, geen offertes van of namens [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , geen ondertekende opdrachtbevestiging, geen urenstaten van het door [naam medeverdachte 1] geleverde werk en geen afrekening van [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte rechtspersoon 2] (o.a. dossier, p. 1864, p. 1881). Hij heeft verklaard dat de afspraken mondeling gingen en dat [naam medeverdachte 1] de uren heus wel gewerkt had. Hij heeft echter ook verklaard dat hij niet wist wat [naam medeverdachte 1] voor gedeclareerde uren had gedaan, bijvoorbeeld over de factuur aan [naam medeverdachte rechtspersoon 2] van 1 december 2011, Project Management: Coördinatie gevelherstel [adres 2] te Utrecht (doc-044):
Wat heeft [naam medeverdachte 1] namens [naam medeverdachte rechtspersoon 3] voor u gedaan bij [adres 2] te Utrecht?
Antwoord gehoorde:
“Hij heeft niet gereinigd ofzo. Ik weet niet wat hij gedaan heeft” (dossier, p. 1884).
Daarentegen wist hij volgens zijn verklaring weer wel dat [naam medeverdachte 1] “dubbele petten” op had, die van zijn eigen bedrijf [naam medeverdachte rechtspersoon 3] en die van [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en van [naam bedrijf 2] (dossier, p. 1884). Hij heeft dat niet met anderen binnen [naam bedrijf 2] besproken (dossier, p. 1883). Hij heeft dus niet gecontroleerd of [naam medeverdachte 1] de uren die hij namens [naam medeverdachte rechtspersoon 3] zei te maken, ook daadwerkelijk heeft gemaakt.
Gevoegd bij de verklaring van [naam medeverdachte 2] dat alle facturen voor projectmanagement in werkelijkheid kickbackfacturen zijn, is de rechtbank van oordeel dat [naam medeverdachte 1] de op de facturen aan [naam medeverdachte rechtspersoon 2] vermelde werkzaamheden niet heeft verricht en dat de facturen vals zijn en de verdachte dit ook heeft geweten.
De facturen zijn opgenomen in de administratie van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] . De verdachte was feitelijke leidinggever. Hij was namelijk binnen de rechtspersoon degene die de verantwoordelijkheid had voor de opdrachten van [naam investeringsfonds] . Hij heeft dan ook feitelijke leiding gegeven aan het valselijk opmaken van de administratie van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] .
4.1.4.
Oplichting (feit 1)
Ten laste is gelegd dat de verdachte met een of meer anderen in de periode tussen 1 oktober 2011 en 31 januari 2012 [naam investeringsfonds] , [naam bedrijf 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en/of [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) heeft bewogen tot afgifte van € 160.055,- althans een geldbedrag door in strijd met de waarheid te doen alsof er projectmanagement zou worden uitgevoerd aan de Rochussenstraat te Rotterdam.
Zoals hiervoor onder 4.1.2 is overwogen heeft [naam medeverdachte rechtspersoon 1] geen projectmanagement uitgevoerd of door [naam medeverdachte 1] laten uitvoeren.
Dat de verdachte tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 1] [naam bedrijf 2] bedrieglijk heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag blijkt uit het volgende.
Zoals onder 4.1.2 is overwogen heeft de verdachte op enig moment na 17 oktober 2011 namens [naam medeverdachte rechtspersoon 1] bij [naam medeverdachte rechtspersoon 4] een door [naam medeverdachte 1] opgestelde offerte ingediend voor het project Rochussenstraat, met als datum 25 juni 2011. De verdachte heeft vervolgens op 30 oktober 2011 bij [naam bedrijf 2] zes valse facturen voor het project Rochussenstraat ingediend ter waarde van in totaal € 117.000, zonder omzetbelasting. De facturen zijn gericht aan [naam investeringsfonds] , p/a [naam bedrijf 2] en hebben als vervaldatum 29 november 2011 (doc. 263). De eerste facturen verwijzen naar de maanden vanaf mei 2011, terwijl de datum op de offerte van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] 25 juni 2011 is en die pas na 17 oktober 2011 werd ingediend. Namens [naam medeverdachte 1] is op 4 november 2011 de opdrachtbevestiging voor het project Rochussenstraat opgesteld. De verdachte heeft deze ondertekend op 6 november 2011. [naam bedrijf 2] heeft de facturen in termijnen betaald (dossier, p. 462/463).
Dit alles bewijst dat [naam bedrijf 2] bedrieglijk is bewogen tot afgifte van een geldbedrag van € 117.000,- door de listige kunstgrepen van een valse offerte, een valse opdrachtbevestiging en valse facturen. De verdachte heeft dit feit samen met [naam medeverdachte 1] gepleegd.
Niet bewezen is dat [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , [naam bedrijf 3] of [naam investeringsfonds] is opgelicht. Constitutief voor oplichting is dat de opgelichte tot afgifte van een goed wordt bewogen door de oplichtingsmiddelen. Dat de facturen die de verdachte naar [naam bedrijf 2] heeft gestuurd (ook) aan [naam investeringsfonds] waren gericht, maakt nog niet dat [naam investeringsfonds] of een van de andere bedrijven door de oplichtingsmiddelen is bewogen tot de afgifte van het geld.
4.1.5.
Omkoping (feit 4)
Ten laste is gelegd dat de verdachte alleen of met anderen [naam medeverdachte 1] bij de uitvoering van zijn last heeft omgekocht. Als gezegd heeft de verdediging aangevoerd dat [naam medeverdachte 1] een opdracht (van [naam investeringsfonds] ) uitvoerde en daarmee geen lasthebber was.
Lastgeving is op grond van artikel 7:414 Burgerlijk Wetboek de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de lasthebber, zich jegens de andere partij, de lastgever, verbindt voor rekening van de lastgever een of meer rechtshandelingen te verrichten. Volgens de Hoge Raad (HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:572) blijkt uit de wetsgeschiedenis dat lastgeving in de zin van artikel 328ter Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) daartoe echter niet is beperkt. Ook handelingen bij de uitvoering van de opdracht vallen onder omstandigheden onder lastgeving als bedoeld in artikel 328ter Sr. Zo houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de rijkswet van 22 juni 2001 tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II, Stb. 2001, 315, onder meer het volgende in:
“In artikel 328ter (Sr-oud/de rechtbank) ligt aldus een algemene (wettelijke) plicht besloten om telkens binnen de onderneming
of in het kader van de uitvoering van een opdracht(curs. de rechtbank) openheid te betrachten waar het gaat om gelden of voordelen die worden aangeboden tijdens de uitoefening van een functie. Wanneer nu in strijd met deze openheid wordt gehandeld of wanneer verwacht wordt (door de aanbieder van de gelden) dat deze openheid niet wordt betracht, ontstaat strafbaarheid” (Tweede kamer, 2000-2001, 27 509 (R 1671), nr. 3, p. 16).
Uit deze wetsgeschiedenis valt af te leiden dat steeds als, kortgezegd, giften in het kader van de uitvoering van een opdracht, in strijd met de openheid die verwacht mag worden, niet aan de opdrachtgever worden gemeld, sprake is van niet-ambtelijke omkoping. Dit geldt uiteraard niet als het gaat om relatiegeschenken van een geringe waarde.
Wie een opdracht uitvoert, is derhalve lasthebber in de zin van artikel 328ter Sr. Nu het verweer behelst dat [naam medeverdachte 1] een opdracht van [naam investeringsfonds] heeft uitgevoerd, wordt het verweer verworpen.
4.1.6.
Redelijkerwijs moeten vermoeden dat [naam medeverdachte 1] dit zou verzwijgen; omvang van de giften
Als gezegd heeft de verdachte verklaard dat hem bekend was dat [naam medeverdachte 1] optrad enerzijds namens [naam medeverdachte rechtspersoon 4] of [naam bedrijf 2] en anderzijds namens [naam medeverdachte rechtspersoon 3] . Hij heeft zich echter nooit afgevraagd met welke “pet” [naam medeverdachte 1] de advieswerkzaamheden verrichtte en of het declareren van dergelijke werkzaamheden naast zijn verbintenis met [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en [naam bedrijf 2] was toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat hij zich dat wel had moeten afvragen. Bewezen is dat de verdachte redelijkerwijs had moeten aannemen dat [naam medeverdachte 1] die giften voor zijn lastgever zou verzwijgen.
Uit het gestelde onder 4.1.3 blijkt dat de verdachte samen met [naam medeverdachte rechtspersoon 2] [naam medeverdachte 1] heeft omgekocht door namens [naam medeverdachte rechtspersoon 2] de facturen te voldoen die [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte rechtspersoon 2] heeft gestuurd en waar geen prestatie van [naam medeverdachte 1] tegenover heeft gestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het doen van giften. De betalingen die de verdachte aan [naam medeverdachte 1] heeft gedaan, zijn inclusief omzetbelasting. Uit het onderzoek op de terechtzitting blijkt niet dat [naam medeverdachte 1] de omzetbelasting niet heeft afgedragen of heeft laten afdragen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [naam medeverdachte 1] de omzetbelasting op de facturen heeft afgedragen en beschouwt de omzetbelasting niet als giften. Dat betekent dat alleen de betalingen zonder omzetbelasting zijn aan te merken als giften.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door een of meer listige kunstgre(e)p(en) [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) telkens heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, tezamen een totaalbedrag van (circa) 117.000
,-euro hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid telkens
- voorgewend dat [naam medeverdachte rechtspersoon 1] projectmanagement zou gaan uitvoeren voor een vastgoedproject aan de Rochussenstraat te Rotterdam, ten behoeve van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] ,
waardoor die
[naam bedrijf 2] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
2.
[naam medeverdachte rechtspersoon 1] op tijdstippen in de periode van 1 november 2011 tot en met 31 december 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam meermalen een geschrift (bedrijfsadministratie) dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt hebbende genoemde rechtspersoon toen en daar telkens opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse fact(u)ur(en) ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] . gericht aan:
- [naam medeverdachte rechtspersoon 1]
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen bestaande die valshe(i)d(en) telkens hierin -zakelijk weergegeven- dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam medeverdachte rechtspersoon 3] . projectmanagement heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, telkens feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
3.
[naam medeverdachte rechtspersoon 2] . op tijdstippen in de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam , een geschrift (bedrijfsadministratie) dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt of, hebbende genoemde rechtspersoon toen en daar opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] . , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, een valse factuur ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] gericht aan:
- [naam medeverdachte rechtspersoon 2]
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen bestaande die valshe(i)d(en) hierin -zakelijk weergegeven- dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam medeverdachte rechtspersoon 3] . projectmanagement heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
4 primair.
hij in de periode van 1 december 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam , tezamen en in vereniging met een ander meermalen aan iemand, te weten [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner endirecteur verbonden aan [naam bedrijf 2] en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 1] bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zou doen, (een) giften, te weten een totaalbedrag van 65.850
,-euro , heeft gedaan, van
die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en/of zijn
mededader, redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam medeverdachte 1]
deze giften in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn lastgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
2.
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
3.
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
4.
medeplegen van: aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, een gift doen van dien aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft de beheerder van de vastgoedportefeuille van een Duits vastgoedbedrijf opgelicht voor een totaalbedrag van in ieder geval € 117.000,-, hij heeft feitelijke leiding gegeven aan valsheid in geschrift door de bedrijfsadministratie van twee vennootschappen vals op te maken en hij heeft de man die in Nederland was belast met het feitelijk managen van de bedoelde vastgoedportefeuille omgekocht voor een totaalbedrag van minimaal € 65.850,-.
Al deze feiten hingen samen met een omvangrijk fraudecomplex: de omgekochte manager, tevens medeverdachte, was op de hoogte van de begroting voor het onderhoud van de panden in de portefeuille. Hij zorgde ervoor dat aannemers hun offertes op het desbetreffende budget afstemden door hun offertes te verhogen tot het bedrag van het budget, maar ook dat de offertes onderling werden afgestemd zodat van tevoren duidelijk was welke aannemer de opdracht kreeg. De (aanvullende) winst die daardoor werd gegenereerd werd verdeeld tussen de aannemers en de medeverdachte, doordat de medeverdachte via zijn vennootschap zogenaamde kickbacks factureerde aan onder meer de vennootschappen waar de verdachte aan verbonden was. Op die facturen vermeldde de medeverdachte dat zijn vennootschap ‘projectmanagement’ zou hebben verricht, terwijl er feitelijk geen werkzaamheden waren gedaan. Die facturen zijn dus vals, en zo ook de bedrijfsadministratie waarin ze door de verdachte werden opgenomen. Op vergelijkbare wijze werd ook voorgewend dat de verdachte de vennootschap van de medeverdachte zou hebben ingehuurd voor datzelfde ‘projectmanagement’, terwijl er geen werkzaamheden werden verricht en de beheerder van de vastgoedportefeuille dus in ieder geval voor het gefactureerde bedrag werd opgelicht.
De handelwijze van de verdachte heeft erin geresulteerd dat het vastgoedbedrijf waar de medeverdachte voor werkte voor een bedrag van in ieder geval € 182.850,- is benadeeld. Dit betreft echter slechts de totaalsom van de bewezen verklaarde bedragen. Het werkelijke benadelingsbedrag voor dit bedrijf ligt vermoedelijk nog hoger, omdat de verdachte of de vennootschappen waaraan hij verbonden was ook een winstdeel kregen uit de opgehoogde facturen. Daarnaast verstoorde de fraude de marktwerking: in plaats van dat het onderhoud aan de panden werd gegund aan de beste en/of de goedkoopste aannemer, gingen de opdrachten nu steeds naar hetzelfde groepje aannemers dat daarvoor een veel te hoge prijs ontving. Ook het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van de vennootschappen is een kwalijk feit. Voor een werkbare samenleving is het immers van essentieel belang dat men in het maatschappelijk verkeer vertrouwen kan stellen in de juistheid van dit soort geschriften.
Eerdergenoemd benadelingsbedrag vormt een van de uitgangspunten bij het bepalen van de strafmaat: naarmate het benadelingsbedrag hoger is, wordt in de regel de straf die wordt opgelegd ook hoger.
Naast het benadelingsbedrag worden ook een veelheid aan andere factoren meegewogen. Zo geldt het gegeven dat de verdachte niet uit eigen beweging is gestopt als strafverzwarend, evenals het gegeven dat hij zelf ook profijt zal hebben gehad van de fraude. Aan de andere kant weegt ook mee dat de verdachte niet de spilfiguur van het fraudecomplex was en dat de bewezen verklaarde periode relatief beperkt is (4 maanden van de zes jaar dat de fraude heeft gespeeld). De vennootschappen waar hij bij betrokken was, werden eenvoudigweg niet meer ingehuurd door de medeverdachte, vermoedelijk vanwege een brouille met diezelfde medeverdachte. Voorts is nog relevant dat de verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 oktober 2021 op 5 december 2012, dus na de bewezen verklaarde periode in deze zaak, is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten, zodat artikel 63 Sr van toepassing is. Verder weegt mee dat de strafbare feiten relatief lang geleden hebben plaatsgevonden: bijna tien jaar geleden.
Ook is in aanmerking genomen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Deze termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door de officier van justitie een strafvervolging zal worden ingesteld. Gelet op de gang van zaken is dat in deze zaak 3 april 2018, zijnde de dag waarop de verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord in deze zaak. Tussen 3 april 2018 en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim drie jaar, terwijl bij de berechting van een zaak als de onderhavige als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus in aanzienlijke mate overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Al de hierboven beschreven omstandigheden, brengen mee dat de rechtbank afziet van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt te zwaar geacht. In plaats daarvan zal een taakstraf van 180 uur worden opgelegd, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze voorwaardelijke straf heeft ook als doel om de verdachte in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van 1 jaar passend en geboden.

8..Benadeelde partij

8.1.
Vordering
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam investeringsfonds] voornoemd, gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland, raadslieden mrs. W.A. Vader en J.S. Viellevoije, beiden advocaat te Amsterdam.
De vordering van [naam investeringsfonds] , zoals deze na eiswijziging luidt, strekt er, kortgezegd, toe dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
de verdachte en andere (rechts)personen ( [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , [naam medeverdachte rechtspersoon 5] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte rechtspersoon 6] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 7] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en [naam medeverdachte rechtspersoon 8] ) hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.708.618,68
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 1] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] en [naam medeverdachte rechtspersoon 5] ), [naam medeverdachte 3] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 7] ), [naam medeverdachte 2] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 7] ), en de verdachte c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en [naam medeverdachte rechtspersoon 8] ) ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
subsidiair:
de verdachte) en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.017.615,-
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 1] c.s., [naam medeverdachte 3] c.s. [naam medeverdachte 2] c.s. en de verdachte c.s. ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
meer subsidiair:
de verdachte en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van een in goede justitie te bepalen bedrag,
steeds vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van de en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen in de proceskosten, die worden begroot op € 11.997,-.
[naam investeringsfonds] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de verdachte en de andere (rechts)personen dan wel de bedoelde subgroepen, telkens als groep of subgroep dan wel als afzonderlijk handelend (rechts)persoon onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] hebben gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door [naam investeringsfonds] geleden schade. Het subsidiaire standpunt is dat schadeplichtigheid bestaat op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de tegen de verdachte ingestelde vordering van [naam investeringsfonds] tot een bedrag van (€ 156.722,- + € 160.055,-)
€ 316.777,-. De verdachte is volgens de officier van justitie voor de betaling van het bedrag van € 156.722,- hoofdelijk aansprakelijk met [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 3] en [naam medeverdachte 1] en voor het bedrag van € 160.055 hoofdelijk aansprakelijk met [naam medeverdachte 1] .
Het bedrag van € 156.722,- betreft de in de tenlastelegging (feit 4) bedoelde kickbackbetalingen door de verdachte aan [naam medeverdachte rechtspersoon 2] van in totaal € 78.361,- vermenigvuldigd met twee omdat ten minste een gelijk deel bestemd was voor de aannemer.
Het bedrag van € 160.055,- is het in de tenlastelegging (feit 1) genoemde oplichtingsbedrag met betrekking tot het project Rochussenstraat.
Tot deze bedragen van € 156.722,- en € 160.055,- kan de door [naam investeringsfonds] geleden schade eenvoudig worden vastgesteld en is de vordering in zoverre in dit strafgeding toewijsbaar, vermeerderd met rente en proceskosten.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk is in de vordering dan wel deze moet worden afgewezen. Op hetgeen daartoe is aangevoerd zal hieronder, zo nodig, worden ingegaan.
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
Kickbackbetalingen (feit 4)
Op basis van de stukken staat voldoende vast dat aan [naam investeringsfonds] schade is toegebracht
door de onder 4 bewezen verklaarde omkoping door middel van kickbackbetalingen door
de verdachte via [naam medeverdachte rechtspersoon 2] aan [naam medeverdachte 1] van in totaal € 65.850,-.
Met in ieder geval de bedragen van deze kickbackbetalingen waarvoor door [naam medeverdachte 1] geen werkzaamheden zijn verricht en waarvan [naam investeringsfonds] niet op de hoogte was, zijn de offertes voor werkzaamheden aan onroerend goed van [naam investeringsfonds] immers verhoogd en daardoor ook de (uiteindelijk) door [naam investeringsfonds] voor die werkzaamheden te betalen facturen hoger geworden. Die verhogingen betreffen daarom rechtstreekse schade voor [naam investeringsfonds] als bedoeld in artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. De omstandigheid dat de verdachte niet rechtstreeks bij [naam investeringsfonds] factureerde maar de facturen voor [naam investeringsfonds] verzond aan [naam bedrijf 2] welke deze vervolgens doorbelastte aan [naam investeringsfonds] , doet hieraan niet af. Dat deze doorbelasting op welke wijze deze ook plaatsvond (via boekingen in rekeningcourant of via facturen) is, anders dan de verdediging heeft gesteld, voldoende aannemelijk.
De schade van [naam investeringsfonds] door dit onrechtmatig handelen van de verdachte wordt vastgesteld op genoemd bedrag van € 65.850,-. De omzetbelasting is ook hier (evenals bij de in de bewezenverklaring aangehouden omvang van deze als giften verstrekte factuurbedragen) niet meegerekend, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat door [naam bedrijf 2] omzetbelasting aan [naam investeringsfonds] is doorberekend..
Ook [naam medeverdachte rechtspersoon 2] heeft met betrekking tot de betaling van deze kickbackbetalingen strafbaar gehandeld. In de tegen hem aanhangige strafzaak zal dit worden bewezen verklaard. Ook door [naam medeverdachte rechtspersoon 2] is daarom wat die betalingen betreft onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] gehandeld. [naam medeverdachte rechtspersoon 2] is daarvoor uit dien hoofde ook schadeplichtig.
[naam medeverdachte 1] heeft als ontvanger van de genoemde kickbackbetalingen ook strafbaar gehandeld. In de tegen hem aanhangige strafzaak zal dit worden bewezen verklaard. [naam medeverdachte 1] heeft daarom wat die betalingen betreft ook onrechtmatig gehandeld jegens [naam investeringsfonds] en is daarvoor schadeplichtig.
De verdachte, [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en [naam medeverdachte 1] zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag van € 68.850,-. De verdachte zal dan ook hoofdelijk met hen worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Voor het aannemen van die hoofdelijke aansprakelijkheid is, anders dan de verdediging heeft gesteld, niet nodig dat er is gehandeld als groep dan wel als criminele organisatie.
8.4.2.
Oplichting feit 1
8.4.3.
Bewezen zal worden verklaard dat de verdachte samen met een ander, blijkens de bewijsmiddelen: [naam medeverdachte 1] , [naam bedrijf 2] heeft opgelicht. Niet bewezen kan worden dat (ook) [naam investeringsfonds] is opgelicht. Daarom is [naam investeringsfonds] ten aanzien van de schadevergoeding die in verband met deze oplichting is gevorderd niet ontvankelijk in haar vordering.Rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van indiening van de
vordering, zijnde 15 oktober 2021. De vordering om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf het moment dat de afzonderlijke schades zijn geleden is onvoldoende gespecificeerd.
rest vordering
8.4.4.
Rest vordering
Voor het overige is de vordering van [naam investeringsfonds] tegen de verdachte niet van eenvoudige aard en vormt daardoor een onevenredige belasting op van het strafgeding. Een rechtstreeks verband tussen de overigens gevorderde schade en de ten laste van de verdachte bewezen verklaarde feiten kan niet worden vastgesteld. [naam investeringsfonds] zal daarin in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. [naam investeringsfonds] kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen. In deze procedure wordt daarover geen inhoudelijke beslissing genomen.
8.4.5.
Proceskosten
De verdachte zal, als de voor een belangrijk deel in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van [naam investeringsfonds] worden begroot op € 743,- aan salaris voor de raadslieden.
8.4.6.
Conclusie
De verdachte moet aan [naam investeringsfonds] een schadevergoeding betalen van € 68.850,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2021 en voorts aan proceskosten een bedrag van € 743,-.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 225, 326 en 328ter, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden toen de bewezenverklaarde feiten werden gepleegd.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 (één) jaar;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam investeringsfonds] voornoemd te betalen een bedrag van
€ 68.850,-(zegge: achtenzestigduizend en achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 743,- aan salaris voor raadslieden en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels [naam investeringsfonds] (hierna: [naam investeringsfonds] ) en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en/of [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) en/of [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] International) (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en), tezamen een totaalbedrag van (circa) 160.055,00 euro (incl. BTW) hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens)
  • voorgewend dat [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 3] . en/of verdachte projectmanagement en/of advieswerkzaamheden zou(den) gaan uitvoeren voor een vastgoedproject aan de Rochussenstraat te Rotterdam, althans voor enig project ten behoeve van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , en/of
  • verhuld/verzwegen dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) vorenomschreven geldbedrag(en) ontving(en) via zijn/hun persoonlijke vennootschap(pen) [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 3] .,
waardoor die [naam investeringsfonds] en/of [naam bedrijf 1] en/of die [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] International (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
2.
[naam medeverdachte rechtspersoon 1] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 december 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen opmaken en/of doen vervalsen hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse en/of vervalste fact(u)ur(en) ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] gericht aan:
- [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (vermelding in AMB-021, 2.3)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin -zakelijk weergegeven- dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam medeverdachte rechtspersoon 3] projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks (telkens) met het oogmerk om deze/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
3.
[naam medeverdachte rechtspersoon 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, althans valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , zijnde een samenstel van
geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse en/of vervalste fact(u)ur(en) ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] gericht aan:
- [naam medeverdachte rechtspersoon 2] . (vermelding in AMB-021, 2.3)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin -zakelijk weergegeven- dat op deze/die fact(u)ur(en) werd voorgedaan dat [naam medeverdachte rechtspersoon 3] projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks (telkens) met het oogmerk om deze/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
4 primair.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, aan iemand, te weten [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner en/of (al dan niet
middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 2] en/of in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 1] in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten - een totaalbedrag van (circa) 78.361,50 euro (vermelding in AMB-021, 2.3), in
elk geval enig(e) geldbedrag(en) heeft gedaan, verleend of aangeboden van
die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s), redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam medeverdachte 1]
deze gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw
zou/zal verzwijgen tegenover zijn werkgever en/of lastgever; Artikel 328ter lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[naam medeverdachte rechtspersoon 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, aan iemand, te weten [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 2]
en/of in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 1] in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- een totaalbedrag van (circa) 78.361,50 euro (vermelding in AMB-021, 2.3),
in elk geval enig(e) geldbedrag(en), heeft verleent of aangeboden van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat verdachte rechtspersoon, en/of zijn mededader(s), redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam medeverdachte 1] deze gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw zou/zal verzwijgen tegenover zijn
werkgever en/of lastgever hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en).