ECLI:NL:RBROT:2021:11694

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
C/10/626784 / JE RK 21-2680
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van kinderen in verband met zorgen over opvoedomgeving en emotionele ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2021 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, vanwege zorgen over de opvoedomgeving en de emotionele ontwikkeling van [naam kind 1]. De moeder, die eerder verslaafd was aan cannabis, heeft inmiddels stappen gezet om haar situatie te verbeteren, maar de kinderrechter oordeelt dat de ontwikkeling nog pril is en dat er een risico op terugval bestaat. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor een kortere duur van zes maanden, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de behandeling van het overige verzoek wordt aangehouden tot een pro forma datum op 1 april 2022, zodat er tijd is voor een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder en om de hulpverlening te evalueren. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/626784 / JE RK 21-2680
datum uitspraak: 29 oktober 2021

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1],

geboren op [geboortedatum kind 1] 2014 te [geboorteplaats kind 1], hierna te noemen [naam kind 1],

[naam kind 2],

geboren op [geboortedatum kind 2] 2021 te [geboorteplaats kind 2], hierna te noemen [naam kind 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van
11 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 29 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.M. Buijs-van Bemmel,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de Raad, [naam 1] en [naam 2],
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West
(hierna: de GI), [naam 3].
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan [naam 4], de partner van de moeder.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.

[naam kind 1] en [naam kind 2] wonen bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn zorgen over de opvoedomgeving van beide kinderen. Ook zijn er zorgen over de emotionele ontwikkeling en de hechting van [naam kind 1], die sinds kort weer bij de moeder thuis woont. De moeder was verslaafd aan cannabis en kampte met emotionele problematiek, waardoor zij niet altijd beschikbaar was voor [naam kind 1]. Daarnaast kan de moeder impulsief zijn. Inmiddels is de moeder afgekickt en is de thuissituatie verbeterd. Deze ontwikkeling is echter nog heel pril. Bovendien geldt in het geval van een verslaving dat het risico op een terugval aanwezig is. De Raad vraagt zich af of de moeder in staat is om [naam kind 1] en [naam kind 2] langdurig een stabiele opvoedomgeving te bieden. De Raad vindt dat de hulpverlening die nu wordt geboden te laagdrempelig is. Er wordt gedacht aan de inzet van Basic Trust. Ook zal een persoonlijkheidsonderzoek (PO) bij de moeder worden afgenomen. Desgevraagd heeft de Raad aangegeven dat een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden te kort is om de hulp in gang te zetten.

De standpunten

De GI heeft ter zitting aangegeven dat zij graag met de moeder aan de slag wil om de gewenste hulpverlening in te zetten. De moeder geeft immers aan dat zij niet de hulp heeft gekregen die zij zou willen krijgen.
Namens en door de moeder is naar voren gebracht dat de genoemde zorgen achterhaald zijn. De moeder heeft anderhalf jaar thuisgezeten na een mislukte voetoperatie in 2020. Hierdoor verkeerde de moeder in een overspannen situatie. Vanwege corona kon zij op dat moment geen beroep doen op haar netwerk. De moeder heeft destijds contact opgenomen met Yulius. Yulius adviseerde de moeder om contact op te nemen met de politie. De politie heeft vervolgens Veilig Thuis ingeschakeld. Inmiddels is de situatie van de moeder weer stabiel. Daarnaast kan zij weer terugvallen op haar netwerk. Ook ervaart de moeder veel steun van haar partner [naam 4]. Hij vervult de vaderrol in het gezin en neemt veel zorgtaken op zich.
De moeder vindt het niet prettig dat de Raad vindt dat de biologische vaders van de kinderen betrokken moeten worden. De moeder is bereid om de kinderen te vertellen wie hun biologische vader is op het moment dat zij daar aan toe zijn.
Er wordt door de Raad te weinig aandacht besteed aan hetgeen dat goed gaat in het gezin. De moeder heeft zelf veel hulp ingeschakeld. De moeder is van mening dat zij met de huidige hulpverlening en de ondersteuning vanuit het netwerk in staat is om voor [naam kind 1] en [naam kind 2] te zorgen. Zij vindt een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden daarom te lang. Er wordt verzocht om de ondertoezichtstelling af te wijzen, dan wel te verlenen voor een kortere duur van zes maanden.
Desgevraagd heeft [naam 4], de partner van de moeder, aangegeven dat het heel goed gaat met het gezin. [naam kind 1] accepteert [naam 4] steeds meer als vaderfiguur. [naam kind 2] is nog heel jong en weet niet beter dan dat [naam 4] in haar leven is.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er zorgen zijn over de opvoedomgeving van [naam kind 1] en [naam kind 2]. Lange tijd is er sprake geweest van een onvoldoende stabiele opvoedsituatie voor [naam kind 1]. De moeder kampte met een verslaving. Daarnaast leek de moeder onvoldoende in staat om [naam kind 1] voldoende stabiliteit en veiligheid te bieden en emotioneel voor [naam kind 1] beschikbaar te zijn. [naam kind 1] heeft daarom in een pleeggezin gewoond. Sinds augustus 2021 woont [naam kind 1] weer bij de moeder en haar partner [naam 4]. In september 2021 is [naam kind 2] geboren. Het is niet ondenkbaar dat deze verandering de nodige impact hebben op het leven van de moeder en de kinderen.
Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat de genoemde zorgen niet meer aanwezig zijn. De moeder is afgekickt en ontvangt voldoende (professionele) hulp bij de opvoeding van de kinderen. Ook kan de moeder terugvallen op haar netwerk. Enerzijds ziet de kinderrechter dat de moeder flinke stappen in de positieve richting heeft gezet. Anderzijds is de kinderrechter met de Raad van oordeel dat deze ontwikkeling nog heel pril is. Het is van belang dat de moeder deze stijgende lijn de komende tijd voortzet. Het is belangrijk dat de moeder verder met haar persoonlijke problematiek aan de slag gaat en een stabiele en voorspelbare opvoedomgeving voor de nog jonge kinderen creëert. De problematiek is complex. De komende periode is daarom de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk om de regie te voeren en goed zicht te verkrijgen op de thuissituatie van de kinderen. De jeugdbeschermer kan de moeder begeleiden en onderzoeken welke hulpverlening passend en noodzakelijk is. Dit zal mede afhangen van de uitkomsten van het PO dat zal worden afgenomen bij moeder. Het is van groot belang dat het PO zo spoedig mogelijk wordt afgenomen om de juiste hulpverlening in te kunnen zetten.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht stellen voor de duur van zes maanden. De beslissing voor het overig verzochte zal worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum, zodat in de komende periode het PO bij de moeder kan worden afgenomen en passende hulpverlening kan worden ingezet en over zes maanden opnieuw kan worden beoordeeld of de genoemde zorgen zijn afgenomen en voortzetting van de kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is.
De kinderrechter verzoekt de Raad en de GI uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen pro forma datum te rapporteren over de stand van zaken. Daarnaast verzoekt de kinderrechter de Raad om aan te geven of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, gevestigd te Dordrecht, met ingang van 29 oktober 2021 tot 29 april 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat de behandeling van de zaak voor het overige verzochte wordt aangehouden tot
1 april 2022 pro forma;
bepaalt dat de Raad, de GI, de belanghebbende en haar advocaat op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de Raad en de GI
uiterlijk twee wekenvoor de genoemde pro forma datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen, met afschrift aan de belanghebbende en mr. E.M. Buijs-van Bemmel.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021 door mr. J.C.M. Persoon, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.