ECLI:NL:RBROT:2021:11705

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
C/10/598903 / HA ZA 20-600
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverzekeraar weigert vergoeding declaraties zorgverlener en vermeldt in frauderegister

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A], een zorgverlener, en de zorgverzekeraars DSW en Stad Holland. [persoon A] vorderde betaling van openstaande zorgdeclaraties die door DSW waren afgewezen op grond van vermeende fraude. DSW had [persoon A] beschuldigd van het indienen van onterecht declaraties en had haar gegevens opgenomen in interne en externe frauderegisters. De rechtbank oordeelde dat de beschuldigingen van fraude niet konden worden bewezen. De rechtbank stelde vast dat [persoon A] de zorg daadwerkelijk had geleverd en dat de indicatiebesluiten en zorgplannen door onafhankelijke wijkverpleegkundigen waren opgesteld. De rechtbank oordeelde dat DSW en Stad Holland onrechtmatig hadden gehandeld door [persoon A] te beschuldigen van fraude en haar gegevens in frauderegisters op te nemen. De vorderingen van [persoon A] werden grotendeels toegewezen, inclusief de betaling van openstaande declaraties, de verwijdering van haar persoonsgegevens uit de frauderegisters en een rectificatie aan derden. DSW en Stad Holland werden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/598903 / HA ZA 20-600
Vonnis van 24 november 2021
in de zaak van
[persoon A],
v.h.o.d.n. [naam bedrijf A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. van der Wijngaart te Rotterdam,
tegen

1..de onderlinge waarborgmaatschappij ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ

DSW ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Schiedam,
2. de onderlinge waarborgmaatschappijSTAD HOLLAND ZORGVERZEKERAAR
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ U.A.,
gevestigd te Schiedam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. M.F. Lameris te Schiedam.
Partijen zullen hierna [persoon A] , DSW en Stad Holland genoemd worden.

1..De procedure in conventie en reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juni 2020, met producties,
  • het vonnis in incident van 16 december 2020, met de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 23 maart 2021 voor de mondelinge behandeling,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
  • het proces-verbaal van de op 12 juli 2021 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten in conventie en reconventie

2.1.
[persoon A] was als zorgverlener in de thuiszorg actief van 1 september 2015 tot 1 juni 2019. DSW is een zorgverzekeraar. Stad Holland is eveneens een zorgverzekeraar en gelieerd aan DSW.
2.2.
Op de zorgverzekeringsovereenkomsten die DSW met verzekerden heeft gesloten, zijn de door DSW gehanteerde polisvoorwaarden van toepassing.
2.3.
[persoon A] heeft van 14 april 2017 tot en met 31 december 2018 thuiszorg verleend aan mevrouw [persoon B] . Mevrouw [persoon B] is verzekerd bij DSW. Zij is de moeder van [persoon A] (de eisende partij die handelt onder de naam [naam bedrijf A] ).
2.4.
[persoon A] heeft van 21 juni 2017 tot en met 31 december 2018 thuiszorg verleend aan mevrouw [persoon C] . Mevrouw [persoon C] is verzekerd bij DSW.
2.5.
Zowel ten aanzien van mevrouw [persoon B] als ten aanzien van mevrouw [persoon C] heeft de wijkverpleegkundige een indicatiebesluit en een zorgplan opgesteld. Het zorgplan bevat een beschrijving van de aard, duur en omvang van de te leveren zorg. Gedurende de zorgverlening zijn de indicatiebesluiten en zorgplannen van zowel mevrouw [persoon B] als van mevrouw [persoon C] vervangen voor nieuwe indicatiebesluiten en zorgplannen. [persoon A] heeft de (nieuwe) indicatiebesluiten en zorgplannen steeds aan DSW verstrekt.
2.6.
[persoon A] heeft de door haar verleende thuiszorg bij mevrouw [persoon B] en mevrouw [persoon C] in rekening gebracht. De ter zake van die zorgdeclaraties bestaande vorderingen op DSW hebben zowel mevrouw [persoon B] als mevrouw [persoon C] middels akten van cessie aan [persoon A] gecedeerd.
2.7.
Met betrekking tot mevrouw [persoon B] heeft [persoon A] in totaal € 60.570,40 in rekening gebracht. De facturen daarvan heeft zij naar DSW gestuurd. Hiervan is een totaalbedrag van € 50.757,34 door DSW voldaan.
2.8.
Met betrekking tot mevrouw [persoon C] heeft [persoon A] in totaal € 64.817,77 in rekening gebracht en naar DSW gestuurd. Hiervan is een totaalbedrag van € 60.314,09 door DSW voldaan.
2.9.
Van de door [persoon A] ingediende facturen heeft DSW de volgende facturen facturen niet betaald:
1 november 2018 ( [persoon B] ) € 3.699,54
1 december 2018 ( [persoon B] ) € 3.580,20
1 januari 2019 ( [persoon B] ) € 2.533,32
1 januari 2019 ( [persoon C] )
€ 4.503,68 +
€ 14.316,74.
2.10.
Omdat [persoon A] geen zogenoemde “gecontracteerde zorgverlener” is, wordt
door DSW slechts 75% van het factuurbedrag vergoed.
2.11.
DSW heeft mede namens Stad Holland per brief van 27 september 2019 [persoon A] ervan op de hoogte gebracht dat zij wordt verdacht van fraude en dat DSW voornemens is [persoon A] uit te sluiten van vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet. [persoon A] wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op de bevindingen van DSW. In de brief van DSW staat onder meer:
(…)
Conclusies
Op basis van de dossiercontroles en de gesprekken met mevrouw [persoon B] en mevrouw [persoon C] stellen wij vast dat [naam bedrijf A] declaraties heeft ingediend voor zorg die niet is geleverd, niet noodzakelijk was dan wel niet voor vergoeding in aanmerking komt vanuit de Zorgverzekeringswet. U heeft daarnaast uw familierelatie verzwegen met mevrouw [persoon B] . Wij stellen vast dat u heeft getracht ons opzettelijk te misleiden met als doel een financieel voordeel te behalen. Wij kwalificeren dit alles als fraude.
(…)
2.12.
[persoon A] heeft bij brief van 31 oktober 2019 betwist dat sprake is van fraude en zij heeft DSW en Stad Holland gesommeerd om de openstaande facturen te voldoen. Bij brief van 27 november 2019 heeft [persoon A] DSW en Stad Holland nogmaals gesommeerd tot betaling.
2.13.
DSW heeft mede namens Stad Holland per brief van 24 januari 2020 aan [persoon A] laten weten dat zij haar standpunt handhaaft. In de brief schrijft DSW - onder meer - het volgende:
(…) Wij vorderen op grond van artikel 12 lid 4 van de polisvoorwaarden alle reeds uitbetaalde declaraties van [naam bedrijf A] terug. De openstaande declaraties zullen volledig worden afgewezen. In totaal gaat het dan om de volgende bedragen:
Naam
Totaal per verzekerde
Afwijzing openstaande declaraties
Terugvordering declaraties
Mw. [persoon B]
€ 60.570,40
€ 9.813,06
€ 50.757,34
Mw. [persoon C]
€ 64.817,77
€ 4.503,68
€ 60.314,09
Totalen
€ 125.388,17
€ 14.316,74
€ 111.071,43
Ook zullen wij een deel van de onderzoekskosten aan u doorberekenen. Dit bedrag hebben wij vastgesteld op € 1.750.
Wij zullen daarnaast [naam bedrijf A] uitsluiten van vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet. Dit betekent dat u geen betaling meer zult ontvangen voor zorg geleverd aan verzekerden van DSW Zorgverzekeraar en Stad Holland Zorgverzekeraar. Op grond van artikel 38 en 39 Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) bent u verplicht voorafgaand aan het leveren van zorg aan onze verzekerden schriftelijk te melden dat de zorg verleend door u en uw organisatie niet langer wordt vergoed. Indien u dit nalaat, rust eveneens op onze verzekerden geen betalingsplicht.
Omdat u betrokken bent bij fraude nemen wij uw (persoons)gegevens op in ons incidentenregister voor de duur van 8 jaren. De afdeling Bijzonder Onderzoek maakt voor het vastleggen en verwerken van (persoons)gegevens gebruik van een incidentenregister. De maximum bewaartermijn voor (persoons)gegevens in dit register is acht jaar. Het incidentenregister ondersteunt activiteiten om de veiligheid en integriteit van ons bedrijf te waarborgen. (....)
Omdat we hebben vastgesteld dat er sprake is van overtreding van de Wet marktordening gezondheidszorg melden we uw dossier bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa registreert de melding en gebruikt de informatie voor het coördineren van onderzoeken en om inzicht te krijgen in de aard en omvang van onjuistheden in de zorg. Ook zullen wij aangifte doen bij de politie.
Omdat we vermoeden dat het incident meerdere zorgverzekeraars raakt, respectievelijk kan raken, gaan wij er van uit dat u op eigen initiatief correcties doorgeeft aan andere zorgverzekeraars en stellen we mogelijk betrokken zorgverzekeraars hiervan voor de volledigheid op de hoogte. De reden die hieraan ten grondslag ligt, is het feit dat het onjuist declareren in strijd is met vigerende wet- en regelgeving en derhalve onrechtmatig is. Wellicht ten overvloede merken wij op dat ook andere zorgverzekeraars kunnen onderzoeken of er sprake is van onterechte declaraties of fraude.
Omdat uw bedrijf een eenmanszaak betreft, hebben wij uw persoonsgegevens opgenomen in het Extern Verwijzingsregister voor de duur van 1 jaar. Financiële instellingen in Nederland kunnen, volgens de regels van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen, toetsen of u in dit register voorkomt. Dit register wordt door financiële instellingen gebruikt om de integriteit van klanten en relaties te beoordelen.
Degene die toetst of uw gegevens voorkomen in dit register is verplicht om bij ons navraag te doen over de reden van uw registratie. Wij begrijpen dat de registratie gevolgen voor u kan hebben als u bijvoorbeeld een andere verzekering of financieel product aanvraagt of solliciteert bij een financiële instelling. Daarom hebben wij een zorgvuldige afweging gemaakt tussen uw belangen en de belangen van de financiële instellingen. De schending van ons vertrouwen in u is zo ernstig dat wij het belangrijk vinden om uw gegevens in het waarschuwingssysteem op te nemen. (…)
2.14.
Bij brief van 24 februari 2020 heeft [persoon A] DSW wederom gesommeerd de openstaande facturen te voldoen. Daarnaast is DSW gesommeerd om de persoonsgegevens van [persoon A] te verwijderen uit alle frauderegisters en een rectificatie te sturen aan alle derden die door DSW en Stad Holland op de hoogte zijn gebracht van de aan het adres van [persoon A] gemaakte beschuldigingen. DSW heeft bij brief van 12 maart 2020 aan [persoon A] meegedeeld dat zij haar standpunt handhaaft.

3..Het geschil

In conventie

3.1.
[persoon A] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. DSW wordt veroordeeld om binnen twee dagen na het vonnis aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 12.119,86, vermeerderd met wettelijke rente over € 10.737,56 vanaf 5 juni 2020 tot aan de dag van voldoening,
II. DSW en Stad Holland te veroordelen om de persoonsgegevens van [persoon A] met onmiddellijke ingang te verwijderen uit het interne verwijzingsregister, het externe verwijzingsregister en eventuele andere (fraude)registers waarin deze zijn opgenomen, op straffe van een dwangsom,
III. DSW en Stad Holland te veroordelen om een rectificatie te sturen aan alle (rechts)personen aan wie DSW en Stad Holland een mededeling hebben gedaan waaruit afgeleid kan worden dat [persoon A] zich schuldig gemaakt heeft of betrokken is bij fraude, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de advocaat van [persoon A] , op straffe van een dwangsom,
IV. DSW en Stad Holland te verbieden toekomstige declaraties van [persoon A] op grond van de Zorgverzekeringswet voor verzekerden van DSW en Stad Holland uit te sluiten, op straffe van een dwangsom,
V. DSW en Stad Holland hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [persoon A] , nader op te maken bij staat, alsmede te veroordelen tot betaling van een voorschot op die schadevergoeding van € 15.000,- aan [persoon A] vermeerderd met wettelijke rente,
VI. DSW en Stad Holland hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
Omdat [persoon A] ‘niet gecontracteerde zorg’ levert, kan zij aanspraak maken op vergoeding van 75% van het totale openstaande factuurbedrag van € 14.316,74, dus op € 10.737,56. Per 5 juni 2020 bedraagt de verschuldigde rente over dit bedrag € 314,42. Daarnaast vordert zij buitengerechtelijke kosten van € 1.067,68. In totaal komt dit op het onder I gevorderde bedrag van € 12.119,86.
3.3.
DSW en Stad Holland voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [persoon A] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten en de nakosten.
In reconventie
3.4.
DSW vordert om [persoon A] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan DSW te betalen een bedrag van € 112.821,43 (€ 111.071,43 + € 1.750,00 aan buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten en de nakosten.

4..De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
DSW en Stad Holland stellen dat [persoon A] zich bij zowel mevrouw [persoon B] als mevrouw [persoon C] schuldig heeft gemaakt aan de volgende onregelmatigheden. Ten aanzien van mevrouw [persoon B] :
voldoen de indicaties en de zorgplannen niet aan de richtlijnen van de beroepsvereniging V&VN (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland),
is er geen sprake geweest van beperkingen die de inzet van wijkverpleging rechtvaardigden,
is er opzettelijk onjuiste en misleidende informatie verstrekt met betrekking tot aandoeningen en beperkingen,
is niet vast te stellen dat gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd,
is de familierelatie tussen mevrouw [persoon B] en [persoon A] opzettelijk verzwegen (om zo ten onrechte een hoger tarief te kunnen declareren).
Ten aanzien van mevrouw [persoon C] :
voldoen de indicaties en de zorgplannen niet aan de richtlijnen van de beroepsvereniging V&VN (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland),
zijn zorgkosten gedeclareerd die niet onder de Zorgverzekeringswet vallen,
is meer zorg gedeclareerd dan noodzakelijk op grond van de beperkingen van mevrouw [persoon C] ,
is er opzettelijk onjuiste en misleidende informatie verstrekt met betrekking tot aandoeningen en beperkingen,
zijn urenregistraties niet conform de werkelijkheid.
4.2.
Op grond van het bovenstaande stellen DSW en Stad Holland dat er sprake is van verstrekking van onjuiste en onvolledige informatie door [persoon A] en dat [persoon A] zich ervan bewust moet zijn geweest dat zij onjuiste informatie aan DSW heeft verstrekt, zodat er sprake is van fraude. Dit brengt, aldus DSW en Stad Holland, voor de vorderingen in conventie mee dat alle thans nog openstaande facturen niet door DSW hoeven te worden vergoed en dat de naam van [persoon A] terecht is opgenomen in de diverse verwijzingsregisters, en dat van de facturen die DSW al heeft vergoed - bij wijze van vordering in reconventie - terugbetaling wordt gevorderd.
4.3.
De rechtbank zal in het onderstaande beoordelen of deze door DSW en Stad Holland genoemde onregelmatigheden, mede gelet op het verweer van [persoon A] , de stelling dat sprake is van fraude kunnen dragen.
De juistheid van het indicatiebesluit en het zorgplan
4.4.
DSW en Stad Holland hebben de door [persoon A] gestelde gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van een indicatiebesluit en zorgplan niet betwist. De rechtbank stelt dan ook vast dat die als volgt is. Het indicatiebesluit en het zorgplan worden voorafgaand aan de zorgverlening per verzekerde opgesteld door een onafhankelijke wijkverpleegkundige. Als op enig moment tijdens de periode van zorgverlening blijkt dat de zorgbehoefte toe- of afneemt, dient opnieuw een indicatiebesluit en zorgplan te worden aangevraagd. Ten aanzien van mevrouw [persoon B] en mevrouw [persoon C] geldt dat zowel voorafgaand aan de periode van zorgverlening als tussentijds een indicatiebesluit en zorgplan zijn opgevraagd en afgegeven door een onafhankelijk wijkverpleegkundige en dat dit beide keren een andere wijkverpleegkundige was. Het indicatiebesluit en het zorgplan zijn steeds aan DSW verstrekt en door haar zonder protest behouden. Voorts is door [persoon A] onbetwist gesteld dat zij de zorg conform het zorgplan aan mevrouw [persoon B] en mevrouw [persoon C] heeft geleverd en dat de door [persoon A] opgestelde urenlijsten steeds door mevrouw [persoon B] en mevrouw [persoon C] zijn geaccordeerd. Tegen deze achtergrond hebben DSW en Stad Holland (volstrekt) onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van hun stelling dat aan [persoon A] een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de in 4.1. genoemde onregelmatigheden a, b, c, f, h en i. Het is immers niet [persoon A] die de indicatiebesluiten en zorgplannen opstelde maar (tot twee keer toe) een onafhankelijk wijkverpleegkundige. Als deze indicatiebesluiten en zorgplannen niet aan de daarvoor geldende vereisten voldeden dan wel deze onjuistheden bevatten ten aanzien van de aandoeningen en beperkingen, is dat niet te wijten aan [persoon A] maar aan de twee wijkverpleegkundigen die de beoordeling hebben uitgevoerd. Het verweer van DSW en Stad Holland dat [persoon A] zich ten aanzien van de inhoud van een indicatiebesluit en zorgplan niet aan alle verantwoordelijkheid kan onttrekken en ook zelf moet beoordelen of klopt wat er in staat, kan hen in deze zaak niet baten. Denkbaar is dat onder omstandigheden van een zorgverlener verwacht kan worden dat deze de verzekeraar wijst op onjuistheden in een indicatiebesluit of zorgplan. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter pas aan de orde als sprake is van evidente onjuistheden die voor iedere redelijk handelend en redelijk bekwaam zorgverlener kenbaar zijn. Dat hiervan in casu sprake was, is gesteld noch gebleken.
De verleende zorg
4.5.
Nu de door [persoon A] opgestelde urenstaten door mevrouw [persoon B] en mevrouw [persoon C] zijn ondertekend, moet er in beginsel van worden uitgegaan dat de door [persoon A] gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd. Het is dan aan DSW en Stad Holland om gemotiveerd te stellen dat dit niet zo is. Vast staat dat DSW en Stad Holland voorafgaand aan hun bevindingen de door [persoon A] opgestelde rapportages ten aanzien van de uitgevoerde werkzaamheden voor mevrouw [persoon B] en mevrouw [persoon C] niet hebben opgevraagd en dus ook niet hierover beschikten. Zij hebben de urenstaten derhalve ook niet aan de hand van de rapportages kunnen beoordelen. Desalniettemin hebben DSW en Stad Holland vergaande conclusies, zoals hiervoor weergegeven in 4.1. onder d en j, getrokken. Deze conclusies kunnen reeds hierom geen stand houden. Ter zitting is namens DSW en Stad Holland verklaard dat nu [persoon A] bij dagvaarding de betreffende rapportages heeft aangeleverd ter onderbouwing van haar stelling dat de zorg is geleverd, DSW en Stad Holland deze alsnog met de urenstaten hebben vergeleken en dat zij onregelmatigheden hebben gezien. Deze pas ter zitting ingenomen en niet onderbouwde stelling kan DSW en Stad Holland niet baten.
4.6.
Ten aanzien van mevrouw [persoon C] stellen DSW en Stad Holland voorts dat er zorghandelingen zijn verricht door [persoon A] die niet zijn gedekt onder de Zorgverzekeringswet. Ter onderbouwing hiervan stellen zij, naar de rechtbank begrijpt, dat het hierbij gaat om het klaarmaken van en opruimen na maaltijden (boterhammen smeren) en dat er twee keer per dag wordt geholpen met douchen terwijl één keer geïndiceerd is. Ter zitting is namens [persoon A] verklaard dat aan haar op enig moment is gemeld dat het verzorgen van maaltijden (hetgeen niet meer betreft dan het smeren van boterhammen) niet vergoed werd en dat zij hier vervolgens mee is gestopt.
Voorts geldt dat de zoon van mevrouw [persoon C] een verklaring heeft afgelegd die als productie 12 bij dagvaarding is overgelegd. Uit zijn verklaring kan worden afgeleid dat er soms noodzaak is tot twee keer douchen/wassen omdat de broek van zijn moeder ’s avonds soms vies is als ze te laat naar het toilet is gegaan en ze niet goed afveegt. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [persoon A] ook verklaard dat een keer extra wassen/douchen soms nodig is omdat sommige mensen incontinent zijn en een ongelukje hebben gehad.
Nu DSW en Stad Holland een en ander niet hebben betwist, gaat de rechtbank uit van de juistheid van hetgeen door [persoon A] is gesteld. Hiervan uitgaande, is naar het oordeel van de rechtbank het aan [persoon A] gemaakte verwijt zoals vermeld in 4.1. onder g niet komen vast te staan.
De familierechtelijke relatie
4.7.
Met betrekking tot het in 4.1. onder e vermelde verwijt heeft [persoon A] erkend dat mevrouw [persoon B] en zij moeder en dochter zijn en dus in een familierechtelijke relatie tot elkaar staan en dat zij dit niet aan DSW heeft gemeld. Deze onregelmatigheid staat derhalve vast. DSW en Stad Holland stellen, zo begrijpt de rechtbank, dat [persoon A] en mevrouw [persoon B] deze informatie bewust hebben verzwegen voor DSW om zo aanspraak te kunnen maken op uitkeringen waar ze eigenlijk geen recht op hadden, en dat er dus sprake is van fraude.
4.8.
[persoon A] betwist evenwel dat zij deze informatie opzettelijk heeft verzwegen. Als omstandigheid waaruit volgt dat zij het niet bewust heeft verzwegen, wijst [persoon A] er op dat zij haar eigen e-mailadres heeft opgegeven als contactadres voor haar moeder, zodat het voor DSW duidelijk kon zijn dat de zorgverlener en de contactpersoon van mevrouw [persoon B] een en dezelfde persoon waren. Mevrouw [persoon A] was er ook niet van op de hoogte dat zij dit moest melden. Dat geldt ook voor haar moeder, zo heeft [persoon A] ter zitting verklaard. Voorts heeft [persoon A] aangevoerd dat het verzorgen van mevrouw [persoon B] om professionele zorg ging en niet om mantelzorg en dat DSW en Stad Holland geen schade hebben geleden omdat dezelfde kosten zouden zijn gemaakt door de verzekeraar als de zorg door een andere verpleegkundige zou zijn uitgevoerd.
4.9.
Er is sprake van fraude als iemand heeft gehandeld met het opzet om een ander te benadelen. Hiervan uitgaande lag het op de weg van DSW en Stad Holland, als de partijen die [persoon A] beschuldigen van fraude en daar vergaande consequenties aan verbinden, om feiten en omstandigheden te stellen op basis waarvan zij heeft vastgesteld dat [persoon A] en mevrouw [persoon B] hun familierechtelijke relatie niet aan DSW hebben gemeld met het opzet om DSW te benadelen. Noch in de brief van 27 september 2019 aan [persoon A] , waarin DSW voor het eerst haar (voorlopige) bevindingen heeft opgenomen, noch nadien (toen [persoon A] het gestelde opzet uitdrukkelijk had betwist), hebben DSW en Stad Holland bedoelde feiten en omstandigheden gesteld. De enkele stelling dat in het reglement met betrekking tot een familierechtelijke relatie een regeling is opgenomen en dat [persoon A] als professionele zorgverlener hiervan bewust had kunnen en moeten zijn, is in dit verband onvoldoende. De stelling van DSW en Stad Holland dat het in de praktijk regelmatig voorkomt dat de zorgverlener als contactpersoon wordt opgegeven bij een zorgverzekeraar en dat die door [persoon A] gestelde omstandigheid geen reden is om aan te nemen dat de familierelatie niet is verzwegen, kan DSW en Stad Holland niet baten. Met [persoon A] is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheid minst genomen een aanwijzing is dat [persoon A] en mevrouw [persoon B] hun familierelatie niet met opzet hebben verzwegen. Immers, als die opzet er wel was geweest, had het voor de hand gelegen dat [persoon A] en mevrouw [persoon B] alle omstandigheden die konden duiden op een mogelijke relatie tussen hen hadden vermeden. Dit hebben zij dus niet gedaan. Tegenover deze door [persoon A] gestelde omstandigheid die wijst op het ontbreken van opzet aan haar zijde en die van mevrouw [persoon B] hebben DSW en Stad Holland geen omstandigheden gesteld die op het tegendeel wijzen. De in dit verband door DSW en Stad Holland getrokken conclusies uit het gesprek met mevrouw [persoon B] , zijn - nog daargelaten dat [persoon A] daar niet bij was of bij betrokken was en mevrouw [persoon B] het gespreksverslag nooit voor akkoord voorgelegd heeft gekregen - onvoldoende om daar de verstrekkende conclusie op te baseren dat [persoon A] en mevrouw [persoon B] met het opzet om DSW te benadelen, niet aan DSW hebben gemeld dat zij moeder en dochter zijn.
4.10.
Met [persoon A] is de rechtbank van oordeel dat DSW en Stad Holland door de onterechte beschuldiging van fraude en het op basis van deze beschuldiging opnemen van de gegevens van [persoon A] in de frauderegisters en het doen van mededeling van de fraude aan derden, onrechtmatig hebben gehandeld jegens [persoon A] .
De vorderingen in conventie en in reconventie
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 4.4. tot en met 4.6. en in r.o. 4.9. is overwogen, is de door DSW en Stad Holland gestelde fraude niet komen vast te staan. Daarmee is de grondslag van het door DSW en Stad Holland in conventie gevoerde verweer komen te ontvallen. Dit brengt mee dat de door [persoon A] ingediende zorgdeclaraties door DSW moeten worden vergoed. Het ter zake door [persoon A] gevorderde bedrag van € 10.737,56 zal daarom worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van € 314,42 aan verschenen rente tot 5 juni 2020 en de gevorderde lopende rente vanaf 5 juni 2020 zullen als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
4.12.
Nu in r.o. 4.10 tevens is geoordeeld dat DSW en Stad Holland onrechtmatig jegens [persoon A] hebben gehandeld, zal als verder niet weersproken worden toegewezen, het gevorderde bedrag van € 1.067,68 aan buitengerechtelijke kosten, de vordering van [persoon A] met betrekking tot de verwijdering van haar persoonsgegevens uit de diverse registers (3.1. sub II) alsmede de vordering tot het versturen van een rectificatie (3.1. sub III). De twee laatstgenoemde vorderingen op straffe van na te melden dwangsommen.
4.13.
[persoon A] heeft de mogelijkheid van schade als gevolg van de door DSW en Stad Holland gepleegde onrechtmatige daad voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de gevorderde hoofdelijke veroordeling van DSW en Stad Holland tot betaling van een schadevergoeding aan [persoon A] , nader op te maken bij staat, zal worden toegewezen. Nu [persoon A] de hoogte van de gestelde door haar geleden schade in het geheel niet heeft onderbouwd, zal het gevorderde voorschot op de schadevergoeding worden afgewezen.
4.14.
De vordering van [persoon A] om DSW en Stad Holland te verbieden toekomstige declaraties van [persoon A] uit te sluiten (3.1. sub IV) zal worden afgewezen, nu er voor toekomstig in te dienen zorgdeclaraties niet reeds nu geoordeeld kan worden dat deze declaraties onverkort voor vergoeding onder de Zorgverzekeringswet in aanmerking zullen komen.
4.15.
DSW heeft aan haar reconventionele vordering tot terugbetaling van de reeds vergoede zorgdeclaraties primair onrechtmatig handelen van [persoon A] en subsidiair onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW ten grondslag gelegd. Nu beide grondslagen zijn gestoeld op de gestelde fraude, terwijl hiervoor reeds is overwogen dat die fraude niet is komen vast te staan, kan er noch van onrechtmatig handelen noch van onverschuldigde betaling sprake zijn. De reconventionele vordering van DSW tot terugbetaling van alle reeds door haar vergoede zorgdeclaraties zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zullen DSW en Stad Holland hoofdelijk in de proceskosten in conventie worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [persoon A] begroot op:
- dagvaarding € 112,45
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00 +(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.175,45
4.17.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zullen DSW en Stad Holland in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [persoon A] begroot € 885,00 (0,5 punt × tarief € 1.770,00) aan salaris advocaat.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt DSW om aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 12.119,86, vermeerderd met wettelijke rente over € 10.737,56 vanaf 5 juni 2020 tot aan de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt DSW en Stad Holland om de persoonsgegevens van [persoon A] uiterlijk op 15 december 2021 te verwijderen uit het interne verwijzingsregister, het externe verwijzingsregister en eventuele andere (fraude)registers waarin deze zijn opgenomen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of deel daarvan dat DSW en Stad Holland in gebreke blijven om aan deze veroordeling te voldoen en met een maximum van € 25.000,00,
5.3.
veroordeelt DSW en Stad Holland om uiterlijk op 15 december 2021een rectificatie te sturen naar alle (rechts)personen aan wie DSW en Stad Holland een mededeling hebben gedaan waaruit afgeleid kan worden dat [persoon A] zich schuldig gemaakt heeft of betrokken is bij fraude, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de advocaat van [naam bedrijf A] , en waarvan de tekst van de rectificatie luidt:
Geachte lezer,
In 2019 of 2020 heeft DSW/Stad Holland u een bericht gestuurd of mededeling gedaan over thuiszorgbureau [naam bedrijf A] en/of mevrouw [persoon A] . Daarbij hebben wij medegedeeld dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan fraude ten aanzien van de gedeclareerde zorg.
DSW / Stad Holland hebben deze beschuldigingen ten onrechte geuit richting derden en heeft onrechtmatig gehandeld jegens mevrouw [persoon A] door de
mededelingen die DSW/Stad Holland aan u gedaan heeft over haar en/of haar
onderneming [naam bedrijf A] .
Op last van de rechtbank Rotterdam sturen wij u deze rectificatie.
op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of deel daarvan dat DSW en Stad Holland in gebreke blijven om aan deze veroordeling te voldoen en met een maximum van € 50.000,00,
5.4.
veroordeelt DSW en Stad Holland hoofdelijk tot betaling van een schadevergoeding aan [persoon A] , nader op te maken bij staat,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.6.
veroordeelt DSW en Stad Holland hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [persoon A] tot op heden begroot op € 2.175,45,
in reconventie
5.7.
wijst de vordering af,
5.8.
veroordeelt DSW en Stad Holland in de proceskosten, aan de zijde van [persoon A] tot op heden begroot op € 885,00,
in conventie en in reconventie
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
2438/1582