ECLI:NL:RBROT:2021:11729

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
9354948 CV EXPL 21-3215
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een onderhoudsovereenkomst en de mogelijkheid tot tussentijdse opzegging

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht geoordeeld over een geschil tussen Klomp Beheer Amsterdam B.V. (KBA) en Hoogwerker Centrum Nederland B.V. (HCN) met betrekking tot een onderhoudsovereenkomst die KBA had afgesloten voor een autohoogwerker die zij in 2018 had gekocht van HCN. KBA vorderde betaling van een bedrag dat zij onverschuldigd had betaald, nadat zij de autohoogwerker had verkocht en HCN had verzocht om creditering voor de resterende periode van het jaar 2021. HCN weigerde dit, stellende dat de overeenkomst voor de duur van een kalenderjaar was aangegaan en niet tussentijds kon worden opgezegd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de onderhoudsovereenkomst was aangegaan per kalenderjaar en dat er geen mogelijkheid tot tussentijdse opzegging was bedongen. De rechter oordeelde dat, hoewel KBA de overeenkomst niet had ondertekend, de partijen de overeenkomst hadden gesloten op basis van de schriftelijke vastlegging en de betaling van de jaarlijkse facturen door KBA. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van een jaarlijks verlengde duurovereenkomst en dat KBA niet kon terugkomen op de afspraken zonder overleg met HCN.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van KBA afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van HCN, omdat KBA als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Dit vonnis is uitgesproken door mr. dr. P.G.J. van den Berg op 25 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9354948 \ CV EXPL 21-3215
uitspraak: 25 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Klomp Beheer Amsterdam B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.K. den Haan te Mijdrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hoogwerker Centrum Nederland B.V.,
gevestigd te Groot-Ammers,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.B. Visser te Dordrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als KBA respectievelijk HCN.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 16 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek van 30 september 2021;
  • de conclusie van dupliek van 28 oktober 2021.
Op verzoek van partijen zijn in plaats van de bij vonnis van 2 september 2021 bepaalde mondelinge behandeling conclusies van repliek en dupliek genomen.

2..De beoordeling

2.1
KBA heeft medio 2018 een autohoogwerker gekocht van HCN en daarbij een onderhoudsovereenkomst afgesloten. In schriftelijke vastlegging daarvan bij brief van
27 augustus 2018 staat een prijs per kalenderjaar vermeld en voorts, voor zover van belang: “Aan het begin van het nieuwe jaar sturen wij u een factuur met een betalingstermijn van
14 dagen” en “deze onderhoudsovereenkomst wordt aangegaan per kalenderjaar en heeft nooit een langere verplichting.” KBA heeft deze schriftelijke vastlegging niet ondertekend, maar wel nageleefd met de betaling van de jaarlijkse facturen, laatstelijk die van 21 januari 2021 van € 2.117,50 (incl. BTW) over de periode januari tot en met december 2021.
2.2
KBA vordert thans veroordeling van HCN tot betaling van € 1.653,39 (incl. BTW), met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Zij voert daartoe aan dat zij dit bedrag onverschuldigd heeft betaald. Nadat KBA de autohoogwerker had verkocht aan een derde, heeft zij HCN op 22 maart 2021 verzocht om creditering over de periode van
22 maart 2021 tot en met 31 december 2021 (285 van 365 dagen). HCN heeft dit geweigerd, stellende dat de overeenkomst voor de periode van een kalenderjaar is aangegaan en niet tussentijds kan worden opgezegd. KBA stelt in dit verband dat in de overeenkomst niets is opgenomen over de duur daarvan of over de mogelijkheid van (tussentijdse) opzegging. KBA heeft ook niet met enige duur van de overeenkomst ingestemd en de schriftelijke overeenkomst niet ondertekend. Nu daarom sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, kan deze met inachtneming van een redelijke termijn worden opgezegd en in de gegeven omstandigheden – waaronder: dat HCN in 2021 nog geen werkzaamheden heeft verricht – acht KBA opzegging met onmiddellijke ingang of op termijn van hooguit enkele weken redelijk. KBA betoogt voorts dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen een andere lezing van de overeenkomst en stelt daarbij de vraag wat zou rechtvaardigen dat HCN het door KBA betaalde bedrag over geheel 2021 zou mogen behouden.
2.3
HCN heeft de vordering gemotiveerd betwist. Op hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.
2.4
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat voor de totstandkoming van een overeenkomst als de onderhavige geen ondertekening van een schriftelijk stuk is vereist. Voorts blijkt uit niets dat KBA op enig moment heeft geprotesteerd tegen de schriftelijke vastlegging van 27 augustus 2018. In het bijzonder is daarbij van belang dat in januari 2019 vanuit KBA aan HCN vragen zijn gesteld over de onderhoudsovereenkomst, waarop genoemde schriftelijke vastlegging nogmaals door HCN aan KBA is gemaild, waarna KBA geen verdere vragen heeft gesteld of ongenoegen over de tekst kenbaar heeft gemaakt, maar de factuur over 2019 heeft betaald. Onder deze omstandigheden moet het ervoor gehouden worden dat partijen de onderhoudsovereenkomst hebben gesloten overeenkomstig genoemde schriftelijke vastlegging.
2.5
Op grond van de onder 2.1 geciteerde passages uit de schriftelijke vastlegging van de onderhoudsovereenkomst en in aanmerking genomen dat KBA niets naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van haar andersluidende standpunt, kan niet anders worden geoordeeld dan dat sprake is geweest van een jaarlijks verlengde duurovereenkomst voor de bepaalde duur van steeds één kalenderjaar. Een dergelijke voor bepaalde tijd gesloten overeenkomst kan, zo tussentijdse opzegbaarheid niet is bedongen, in beginsel niet eenzijdig tussentijds door opzegging worden beëindigd. Weliswaar is niet geheel uitgesloten dat op dit beginsel een uitzondering wordt aangenomen, maar een dergelijke uitzondering kan slechts haar grond vinden in onvoorziene — dat wil zeggen niet in de overeenkomst verdisconteerde — omstandigheden, die niet voor rekening van de opzeggende partij komen en die van zo ernstige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst tot het overeengekomen tijdstip niet mag verwachten (arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0483).
Dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van de kantonrechter niet voor. HCN heeft terecht aangevoerd dat KBA als zakelijke partij geen bijzondere bescherming toekomt, dat zij de gegeven situatie zelf heeft gecreëerd en dat het op de weg van KBA – immers de partij die wilde terugkomen op eerdere afspraken – had gelegen om daarover met HCN in overleg te treden. Daarbij zij nog aangetekend dat de door KBA aangevoerde omstandigheid dat verplichtingen van HCN op grond van het onderhoudscontract over 2021 niet hebben plaatsgevonden, voor haar rekening moet komen, nu zij dit door de verkoop zelf onmogelijk heeft gemaakt. Al met al is het de niet-opzegbaarheid gedurende de door partijen zelf overeengekomen contractsduur van steeds één jaar die gedurende dat jaar het doorlopen rechtvaardigt van de betalingsverplichting van KBA.
2.6
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van KBA moeten worden afgewezen. KBA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van HCN, begroot op € 374,- (twee punten à € 187,-).

3..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van KBA af;
veroordeelt KBA in de proceskosten van HCN, begroot op € 374,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41592