ECLI:NL:RBROT:2021:11777

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
10/193923-21; 10/061864-21 (ttz. gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; vrijspraak wapenbezit

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die op 9 juli 2021 de aangever heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het tonen van dit voorwerp en het uiten van bedreigende woorden, de aangever heeft geïntimideerd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar waren, ondanks enkele tegenstrijdigheden. De verdachte werd veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en kreeg een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, naast een maatregel tot beperking van de vrijheid voor drie jaar, met een gebiedsverbod en contactverbod met de aangever en andere betrokkenen. In de tweede zaak, betreffende wapenbezit, werd de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte onderdelen van een wapen voorhanden had gehad, omdat een schakel in de bewijsketen ontbrak. De officier van justitie had eerder een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde anders op basis van de bewijswaardering. De benadeelde partij, die immateriële schade vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat niet was aangetoond dat de schade rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/193923-21; 10/061864-21 (ttz. gevoegd)
Datum uitspraak: 4 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad,
raadsman mr. T.S. van der Horst, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie zijn gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • in de zaak met parketnummer 10/193923-21 bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging;
  • in de zaak met parketnummer 10/061864-21 bewezenverklaring van het ten laste gelegde in vereniging voorhanden hebben van onderdelen van een revolver;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren, inhoudende een gebiedsverbod voor de straten [straatnaam 1] en [straatnaam 2] te [plaatsnaam] en een contactverbod met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , [naam getuige 1] , geboren op [geboortedatum getuige 1] , [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] , [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] , en [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] , waarbij voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden, en te bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak bezit wapen (zaak 10/061864-21)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte onderdelen van het wapen in vereniging voorhanden heeft gehad. Er zijn immers DNA-sporen van de verdachte aangetroffen op dit wapen, waaronder in de loop. In het dossier ontbreken weliswaar stukken waaruit volgt wat de herkomst is van deze door het NFI onderzochte DNA-sporen, maar uit het NFI-rapport blijkt duidelijk dat deze sporen van de politie zijn ontvangen. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen of dit volgens de regels is gegaan.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft - onder meer - vrijspraak bepleit, omdat een schakel in de bewijsketen ontbreekt. In het dossier ontbreken stukken waaruit de herkomst van de door het NFI onderzochte DNA-sporen blijkt. Hierdoor kan niet worden vastgesteld waar die sporen afgenomen zijn en of er bij het veiligstellen daarvan is gehandeld volgens de normen, hetgeen raakt aan de betrouwbaarheid van het sporenonderzoek. Dit maakt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen.
4.1.3.
Beoordeling
De rechtbank constateert met de officier van justitie en de verdediging dat een schakel in de bewijsketen ontbreekt. De rechtbank constateert daarnaast dat op basis van wat wel is geverbaliseerd onvoldoende duidelijkheid bestaat over de wijze van veiligstellen en bemonsteren van het wapen. In onderlinge samenhang bezien maakt dit dat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte onderdelen van een wapen voorhanden heeft gehad. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering bedreiging (zaak 10/193923-21)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. De verklaringen van de aangever en de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] (hierna: de getuigen) zijn onvoldoende betrouwbaar om enkel daarop een bewezenverklaring te baseren. Zij hebben op cruciale onderdelen tegenstrijdig verklaard, onder andere over de duur van de gebeurtenis, of er luid werd gesproken en over het uiterlijk van het wapen en het nektasje. Het kan niet anders dan dat de verklaringen op elkaar zijn afgestemd. Daarnaast ondersteunen de camerabeelden deze verklaringen niet, maar juist wel de verklaring van de verdachte dat hij slechts kort met de aangever heeft gesproken en daarna is weggereden.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 9 juli 2021 bij de woning van de aangever is geweest en dat hij daar met de aangever heeft gesproken. Over wat er gezegd is door de verdachte en of hij een wapen bij zich had, lopen de verklaringen van de aangever en de getuigen enerzijds en de verdachte anderzijds uiteen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangever en de getuigen betrouwbaar zijn, nu deze verklaringen op hoofdlijnen met elkaar overeenkomen en steun vinden in de camerabeelden.
Zo hebben de aangever en beide getuigen onder meer verklaard dat de verdachte een zwart nektasje bij zich had waarin een wapen zichtbaar was met een bruine / houten kolf en de aangever en de getuige [naam getuige 1] hebben verder verklaard dat de verdachte bedreigingen heeft geuit. Dat de verklaringen op sommige punten uiteenlopen doet aan dit oordeel niet af, nu zaken als beleving en herinnering van tijd, geluid en details subjectief zijn.
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte eerst met zijn scooter op de parkeerplaats naast de woning en de tuin staat, waar hij kort contact heeft met een persoon. Vervolgens is te zien dat de verdachte wegrijdt achter de schutting aan de achterkant van de tuin, waarbij het geluid van zijn optrekkende en wegrijdende scooter een kort moment hoorbaar is. Daarna verdwijnen twee personen achter deze schutting. Enkele minuten later, nadat de twee personen weer achter de schutting vandaan komen lopen, is opnieuw eenzelfde geluid van een optrekkende en wegrijdende scooter hoorbaar. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte pas op dat moment met zijn scooter is weggereden en dus niet na het korte contactmoment op de parkeerplaats naast de woning en de tuin, zoals hij ter zitting heeft verklaard. Het voorgaande ondersteunt de verklaringen van de aangever en de getuige [naam getuige 1] , die verklaard hebben dat het incident tussen de aangever en de verdachte aan de achterkant van de woning, achter de schutting, heeft plaatsgevonden. Getuige [naam getuige 1] heeft dit overigens al tijdens haar eerste verhoor, in de nacht van 10 juli 2021, verklaard. Dat de verklaringen op elkaar zouden zijn afgestemd, zoals door de verdediging is gesteld, acht de rechtbank gelet hierop onaannemelijk.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de bedreiging bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/193923-21 heeft begaan.
De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit op die wijze begaan dat:
hij, op 9 juli 2021, te [plaatsnaam] , [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en (daarbij) te zeggen
- “ je weet door wie ik gestuurd word. Ik ga niets doen. Maar ik kan ook geen nee zeggen tegen hem. Ik moest jou intimideren en schieten kijk maar hier” en
- “ kijk maar hier. Ik heb alles bij me! Wat moet ik doen?” en
- “ Wat moet ik nou doen? Pak het pistool dan en schiet mij dan maar dood! Wat moet ik dan tegen hem zeggen. Ik wil dit niet! maar ik moet dit doen” en
- “ Wat moet ik nou doen? Ik word ook maar gestuurd”
althans woorden van gelijke strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte is naar de woning van het slachtoffer en zijn vriendin gereden en heeft het slachtoffer daar bedreigd door aan hem een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en onder meer te zeggen dat hij gestuurd was om het slachtoffer te intimideren en te schieten. De verdachte heeft dit op de openbare weg gedaan, waar op dat moment ook andere mensen bij waren. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen gevoelens van angst bij het slachtoffer veroorzaakt, maar dergelijke feiten brengen bij burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor Den Haag) heeft op 15 oktober 2021 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat doordat de verdachte tijdens het onderzoek van het NIFP, maar ook bij eerdere onderzoeken, niet volledig mee heeft gewerkt, er veel onduidelijk blijft over zijn psychosociaal functioneren. De reclassering maakt zich naast het middelengebruik en psychosociaal functioneren ook zorgen om alle overige leefgebieden. Er zal, bij een veroordeling en het opleggen van bijzondere voorwaarden, geïntervenieerd moeten worden middels uitgebreide klinische diagnostiek en de verdachte zal aansluitend een klinische behandeling moeten volgen. Nu de verdachte echter te kennen heeft gegeven niet mee te willen werken aan begeleiding van de reclassering en hij ook niet klinisch behandeld wil worden, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Geadviseerd wordt dan ook om bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om een contactverbod met het slachtoffer als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van
een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen
op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de LOVS-oriëntatiepunten.
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren opgelegd, inhoudende:
een gebiedsverbod voor de straten [straatnaam 1] en [straatnaam 2] te [plaatsnaam], en een contactverbod met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , [naam getuige 1] , geboren op [geboortedatum getuige 1] , [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] , [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] , en [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] .
Daarbij zal worden bepaald dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van één week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de bedreiging (het onder parketnummer 10/193923-21 ten laste gelegde feit). De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.500 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Tevens is verzocht om het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat niet is gebleken dat de advocaat die de vordering heeft ingediend door het slachtoffer is gemachtigd om namens hem op te treden en om schadevergoeding te verzoeken. Daarnaast blijkt niet van immateriële schade en ook niet van een rechtstreeks verband tussen het strafbare feit en de gestelde schade. Subsidiair is verzocht om de vordering fors te matigen.
8.3.
Beoordeling
Het enkele feit dat het voegingsformulier p/o door de advocaat van het slachtoffer is ondertekend is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij niet is gemachtigd. Het ontbreken van een handtekening van het slachtoffer kan dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door de benadeelde partij overgelegde stukken niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in de zaak met parketnummer 10/193923-21 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38v, 38w en 285 van het Wetboek van Strafrecht

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/061864-21 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/193923-21, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 3 (drie) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden in de straten de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] te [plaatsnaam] ;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , [naam getuige 1] , geboren op [geboortedatum getuige 1] , [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] , [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] en [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] ;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van één week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2021.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10/193923-21 ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 9 juli 2021, te [plaatsnaam] , [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door het tonen van een vuurwapen (pistool/revolver) althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp en/of (daarbij) te zeggen
- " je weet door wie ik gestuurd word. Ik ga niets doen. Maar ik kan ook geen nee zeggen tegen hem. Ik moest jou intimideren en schieten kijk maar hier" en/of
- " kijk maar hier. Ik heb alles bij me! Wat moet ik doen?" en/of
- " Wat moet ik nou doen? Pak het pistool dan en schiet mij dan maar dood! Wat moet ik dan tegen hem zeggen. Ik wil dit niet! maar ik moet dit doen" en/of
- " Wat moet ik nou doen? Ik word ook maar gestuurd"
althans woorden van gelijke strekking;
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10/061864-21 ten laste gelegd dat
hij op 22 februari 2021 te Dordrecht en/of Papendrecht, tezamen en in vereniging met een
ander een wapen van categorie III onder 1, te weten onderdelen (te weten een loop en een cilinder en een frame) van een revolver die specifiek bestemd zijn daarvoor en van wezenlijke aard zijn (merk Zoraki, model Streamer, kaliber 6 millimeter Flobert)
voorhanden heeft gehad.