Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rechtbank heeft in deze einduitspraak het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I gegrond verklaard, omdat er een motiveringsgebrek aan het besluit kleefde. Dit gebrek was eerder vastgesteld in een tussenuitspraak van 28 juni 2021, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid had gegeven om het gebrek te herstellen. Verweerder heeft echter in zijn brief van 25 augustus 2021 geen adequate motivering gegeven, waardoor de rechtbank besloot het bestreden besluit I te vernietigen en het primaire besluit te herroepen.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser te laat beroep had ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn aangevoerd die de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar maken. Eiser had in zijn reactie verzocht om het beroep gegrond te verklaren en de bestreden besluiten te vernietigen, maar de rechtbank oordeelde dat de brief van verweerder geen nadere motiveringen bevatte, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep.
De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot het vergoeden van het door eiser betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.870,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.