ECLI:NL:RBROT:2021:1182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
10/260250-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met medeplegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.A. Sjadijeva. De tenlastelegging omvatte het medeplegen van het voorhanden hebben van heroïne en versnijdingsmiddelen, alsook het witwassen van een geldbedrag van € 4.450,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 oktober 2020 in Rotterdam een tas met heroïne en versnijdingsmiddelen voorhanden had, welke hij had opgehaald bij de woning van een medeverdachte. Tijdens de observatie door de politie werd de verdachte gezien met een tas die later bleek te zijn gevuld met verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze middelen voorhanden had en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte. Daarnaast werd vastgesteld dat het geldbedrag van € 4.450,- dat bij de verdachte werd aangetroffen, afkomstig was uit enig misdrijf, aangezien de verdachte leefde van een uitkering en geen aannemelijke verklaring kon geven voor de herkomst van het geld. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd het geldbedrag en de personenauto verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/260250-20
Datum uitspraak: 12 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte wist niet en kon niet weten dat er in de tas, die hij heeft opgehaald in de woning van medeverdachte [naam medeverdachte] , verdovende middelen en versnijdingsmiddelen lagen. Daarom kan niet worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijke) opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de verdovende middelen en versnijdingsmiddelen. Het feit dat de verdachte hier pas later een verklaring over heeft afgelegd, maakt zijn verklaring niet minder geloofwaardig of onaannemelijk. Daarnaast is er ook geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, uit van de volgende feiten.
Op 13 oktober 2020 heeft de politie – naar aanleiding van een anonieme melding dat er op de [straatnaam] te Rotterdam een stashpand zou zitten – een onderzoek ingesteld naar de woning aan de [adres 1] . Blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie is de bewoner [naam medeverdachte] , geboren op [geboortedatum medeverdachte] te [geboorteplaats medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ).
Tijdens de observatie op 13 oktober 2020 is waargenomen dat de verdachte het portiek aan de [adres 2] binnen gaat, waarop hij ongeveer drie minuten later het portiek weer verlaat. Op 16 oktober 2020 is wederom waargenomen dat de medeverdachte [naam medeverdachte] het portiek aan de [adres 2] binnen gaat. Ongeveer een kwartier later verlaat de verdachte het portiek, terwijl hij in zijn hand een zwaarogende plastic tas vasthoudt. De verdachte loopt naar zijn voertuig met kenteken [kentekennummer] en plaatst de plastic tas aan de bijrijderszijde.
Gelet op het vermoeden van overtreding van de Opiumwet door de bovengenoemde informatie en het feit dat de verdachte tweemaal kortstondig de woning heeft bezocht en op 16 oktober 2020 de woning verlaat met een gevulde tas, is de verdachte gefouilleerd en is zijn voertuig met kenteken [kentekennummer] doorzocht. In het voertuig stond voor de bijrijdersstoel een zwarte tas. Deze tas stond aan de bovenzijde open, waardoor de verbalisant direct een aantal plastic zakken met bruin poeder heeft waargenomen. Uit onderzoek is gebleken dat in de tas 992,5 gram aan heroïne en 5067 gram aan versnijdingsmiddelen zat. Op het moment dat [naam verdachte] wordt aangehouden en zijn telefoon in beslag wordt genomen, ontvangt hij een bericht met de volgende inhoud: ‘Siyar. Bra 2500 meenemen licht pakket. Hoe lang denk je.’
Naar aanleiding van de aangetroffen verdovende middelen bij [naam verdachte] heeft op dezelfde dag een doorzoeking plaatsgevonden in de woning gelegen aan de [adres 1] . In de woning en in de schuur is (deels in tassen) in totaal 5693,8 gram heroïne, 2927 gram cocaïne en 5161,8 gram aan versnijdingsmiddelen aangetroffen.
Opzet voorhanden hebben verdovende middelen en versnijdingsmiddelen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzettelijk heroïne voorhanden heeft gehad. De verdachte keek, nadat hij de woning van [naam medeverdachte] verliet, schichtig om zich heen en liep met de opgehaalde tas naar zijn voertuig. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt bovendien dat deze tas aan de bovenzijde open stond en dat ook de verbalisant direct een aantal plastic zakken met bruin poeder in de tas zag liggen, zoals ook op de foto is waar te nemen. Daarnaast hebben de verbalisanten bij de inbeslagname van de telefoon waargenomen dat de verdachte een bericht heeft ontvangen met daarin onder andere de inhoud: ‘2500 meenemen licht pakket’. De verklaring van de verdediging dat hij € 2.500,- moest terugbetalen en dat het bericht hier op ziet, in plaats van op verdovende middelen, is, gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, onaannemelijk.
Gelet op het bovenstaande, waarbij het zwaartepunt ligt bij de waarneming dat de versnijdingsmiddelen zichtbaar in de meegenomen tas lagen, concludeert de rechtbank dat hij wist dat hij in de tas in zijn voertuig heroïne en versnijdingsmiddelen voorhanden had.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte de tas voor een vriend heeft opgehaald en niet wist dat er drugs en/of versnijdingsmiddelen in die tas lagen. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk geworden en overweegt hieromtrent het volgende. De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoren niets willen verklaren en heeft pas op 14 januari 2021, toen het dossier vrijwel compleet was, het voorgaande naar voren gebracht. Een verklaring die wordt afgelegd nadat de verdachte van de inhoud van het strafdossier kennis heeft kunnen bergt het risico in zich dat deze wordt beinvloed of afgestemd op de inhoud van het strafdossier. Dat komt de betrouwbaarheid van die verklaring niet ten goede en brengt met zichdat deze met de nodige behoedzaamheid benaderd moet worden. De rechtbank merkt op dat de verdachte deze verklaring tijdens het verhoor of ter terechtzitting verder niet nader heeft onderbouwd; hij heeftbijvoorbeeld de gegevens van deze vriend niet willen verstrekken en ook verder is in het dossier voor die verklaring geen steun te vinden. Dit door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario is dan ook niet aannemelijk geworden.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte is tijdens de observaties in de periode van 13 oktober tot en met 16 oktober 2020 tweemaal (kortdurend) waargenomen bij de woning van [naam medeverdachte] . De tweede keer, op 16 oktober 2020, heeft de verdachte bij het verlaten van de woning een tas met verdovende middelen en versnijdingsmiddelen meegenomen. Uit de waarneming van de verbalisant volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de tas ,die de verdachte vanuit de woning aan de [straatnaam] heeft meegenomen, dezelfde tas is als die later (met daarin de verdovende middelen) in de auto bij de verdachte in beslag is genomen. De verpakking van de inbeslaggenomen versnijdingsmiddelen uit deze tas komen sterk overeen met de versnijdingsmiddelen die zijn aangetroffen in de woning van [naam medeverdachte] . De kleur van de verpakkingen, het materiaal van de verpakkingen en de hoeveelheid versnijdingsmiddelen per zak komen overeen. Daarnaast is op een van de tassen in de schuur van [naam medeverdachte] , waarin ook verdovende middelen en versnijdingsmiddelen lagen, het DNA van de verdachte aangetroffen. Tot slot is gebleken dat de verdachten, gelet op de informatie afkomstig uit hun telefoons, in de periode van 12 juli 2020 tot en met 16 oktober 2020 regelmatig contact met elkaar hebben gehad. Hierbij is gebleken dat de verdachten over en weer naar elkaar hebben gebeld. De rechtbank neemt in haar overweging mee dat de verdachten over al het voorgaande wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
4.2.
Bewijswaardering feit 3 (witwassen)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft een uitgebreide verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag: hij heeft € 4.450,- van zijn broer geleend. Deze verklaring is onderbouwd met de getuigenverklaring van de broer van verdachte en de bijgevoegde bankafschriften.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Naar aanleiding van het onderzoek in het kader van het onder 1 en 2 tenlastegelegde is op 16 oktober 2020 in het voertuig van de verdachte te Rotterdam naast de hoeveelheid verdovende middelen en versnijdingsmiddelen ook een geldbedrag ter hoogte van € 4.450,- aangetroffen. Het bewaren van een dergelijk contant geldbedrag in een voertuig is op zichzelf al tamelijk ongebruikelijk. Daar komt bij dat uit het onderzoek naar het vermogen van de verdachte is gebleken dat de verdachte leeft van een uitkering van het UWV. De verdachte heeft zich in zijn eerste drie verhoren beroepen op zijn zwijgrecht.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het door de verdachte ontvangen geld rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
Verklaring van de verdachte met betrekking tot het geld
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt.
Tijdens zijn vierde verhoor op 14 januari 2021 heeft de verdachte voor het eerst een verklaring over de herkomst van het geldbedrag afgelegd, te weten dat hij het geldbedrag van zijn broer zou hebben geleend.
De lening is niet op papier gezet en er zijn verder geen afspraken over de terugbetaling van de lening gemaakt. De broer van verdachte heeft verklaard dat hij het geldbedrag toevallig cash thuis had liggen. Als ondersteuning heeft hij bankafschriften overhandigd van transacties in de periode tussen 25 juni 2020 en 27 augustus 2020, waarop is te zien dat gedurende deze periode bij elkaar een bedrag van € 4.500,- is opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij het geldbedrag heeft geleend van zijn broer niet aannemelijk is geworden. Daarbij is doorslaggevend dat de broer in zijn verhoor als getuige heeft verklaard dat hij bruto ongeveer € 3.200,- aan inkomsten heeft. Met een dergelijk inkomen is het dan niet aannemelijk dat hij in oktober 2020 nog bij toeval een zo hoog cash geldbedrag thuis heeft kunnen hebben liggen. Daarnaast blijkt uit de bankafschriften evenmindat het geldbedrag specifiek voor de verdachte is opgenomen. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
4.2.2.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 16 oktober 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
992,5 gram, van een materiaal
bevattende
heroïne, zijnde
heroïneeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij
op 16 oktober 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander om een feit, bedoeld in het vierde
van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een (grote)
hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne, zijnde
heroïneeen middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en te bevorderen 5067 gram versnijdingsmiddelen (te weten
een mengsel van paracetamol en
caffeïne), voorhanden heeft gehad, waarvan
verdachte en verdachtes mededader wisten , dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
3.
hij op 16 oktober 2020, te Rotterdam,
een geldbedrag van 4450 euro heeft voorhanden gehad
terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van heroïne en cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een voorbereidingshandeling, gericht op de bewerking van deze verdovende middelen, door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van dergelijke verdovende middelen schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 januari 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte komt in 2003 voor het eerst in aanraking met justitie en wordt nu voor het eerst verdacht van een drugsgerelateerd delict. Er kan niet worden gesproken van een direct delictpatroon. Er zou geconcludeerd kunnen worden, bij veroordeling, dat de verdachte door verslavingsgevoelig gedrag in aanraking komt met justitie. In diagnostische zin is er sprake van Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH), Licht Verstandelijke Beperking (LVB), epilepsie en een sociale angststoornis. Vooral de angststoornis zou leiden tot verslavingsgevoelig gedrag om sociale angsten te onderdrukken. De combinatie van NAH, LVB en het ontbreken van een passende dagbesteding, hebben een rol gespeeld in het in aanraking komen met een negatief sociaal netwerk en het onvoldoende kunnen inschatten van de gevolgen van zijn acties.
De verdachte heeft veel spijt van zijn (ondoordachte) acties en zegt meer openheid te willen tonen in zijn reeds bestaande behandeling bij Antes door ook zijn familie te betrekken. Dit ziet de reclassering als beschermingsfactor. Behandeling bij Antes zou, onder die voorwaarde, voldoende toereikend zijn om na veroordeling in hetzelfde kader voort te zetten. Omschakeling naar een justitieel kader zou de opgebouwde vertrouwensband verstoren. Dit is, gezien zijn sociale angststoornis, niet wenselijk. De reclassering
vindt voorwaarden binnen een justitieel kader in deze fase daarom niet passend. Indien de verdachte echter opnieuw in aanraking zou komen met justitie, zal er opnieuw overwogen moeten worden of bijzondere voorwaarden binnen een justitieel kader toch beter passend zullen zijn.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, nu zij interventies of toezicht niet nodig acht.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de rest van een eventuele gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, gelet op de ernst van de feiten, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Wel zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, dit om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen, te weten het voertuig en het geldbedrag ter hoogte van € 4.450,-, verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag ter hoogte van
€ 4.450,- en het voetuig moeten worden teruggegeven aan de verdachte, gelet op de bepleitte vrijspraak.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen goederen, te weten het geldbedrag ter hoogte van € 4.450,- en het voertuig, zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Het onder 3 bewezen verklaarde feit is begaan met het geldbedrag. Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan met het voertuig.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten:
* 4450 EUR
* 1 STK personenauto ( [kentekennummer] ) – Toyota Yaris.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. W.H.J. Stemker Köster en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter, alsmede de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 16 oktober 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 992,5 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroine,
zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
op of omstreeks 16 oktober 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid
van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een (grote)
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen 5067 gram versnijdingsmiddelen (te weten
een mengsel van paracetamol en caffeine), voorhanden heeft gehad, waarvan
verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te
vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij
op of omstreeks 16 oktober 2020, te Rotterdam,
althans in Nederland,
een geldbedrag van 4450 euro heeft verworven en/of voorhanden gehad
terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was uit enig misdrijf.