ECLI:NL:RBROT:2021:1183

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
10/260244-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met medeplegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Ö. Saki. De tenlastelegging omvatte het medeplegen van het voorhanden hebben van heroïne en cocaïne, alsook het witwassen van een geldbedrag van € 4.400,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 oktober 2020, na een politieonderzoek naar een stashpand, in zijn woning een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen en versnijdingsmiddelen heeft aangetroffen. Tijdens de doorzoeking zijn ook contante bedragen aangetroffen, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld als niet aannemelijk beoordeeld, en heeft geoordeeld dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en heeft het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/260244-20
Datum uitspraak: 12 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, HvB,
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft partieel vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van feit 1 kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heroïne en cocaïne voorhanden heeft gehad. De termen heroïne en cocaïne zijn tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte door de tolk in de mond van de verdachte gelegd. Daarom kan alleen de schuldvariant van artikel 2 aanhef en onder B Opiumwet worden bewezen. Daarnaast dient de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 te worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen, nu niet kan worden bewezen dat anderen de beschikkingsmacht hebben gehad over de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de woning van de verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, uit van de volgende feiten.
Op 13 oktober 2020 heeft de politie – naar aanleiding van een anonieme melding dat er op de [straatnaam] te Rotterdam een stashpand zou zitten – een onderzoek ingesteld naar de woning aan de [adres verdachte] . Blijkens de Gemeentelijke Basisdministratie is de bewoner [naam verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] (hierna: de verdachte).
Tijdens de observatie op 13 oktober 2020 is waargenomen dat [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) het portiek aan de [adres] binnen gaat, waarop hij ongeveer drie minuten later het portiek weer verlaat. Op 16 oktober 2020 is waargenomen dat de verdachte het portiek aan de [adres] binnen gaat. Ongeveer een kwartier later verlaat [naam medeverdachte] het portiek, terwijl hij in zijn hand een plastic tas met inhoud vasthoudt. [naam medeverdachte] loopt naar zijn voertuig met kenteken [kentekennummer] en plaatst de plastic tas aan de bijrijderszijde.
Gelet op het vermoeden van overtreding van de Opiumwet is [naam medeverdachte] gefouilleerd en is zijn voertuig met kenteken [kentekennummer] doorzocht. In het voertuig is, zoals later is gebleken, 992,5 gram aan heroïne en 5067 gram aan versnijdingsmiddelen aangetroffen.
Naar aanleiding van de aangetroffen verdovende middelen bij [naam medeverdachte] heeft op dezelfde dag een doorzoeking plaatsgevonden in de woning gelegen aan de [adres verdachte] . Aan de verdachte is, met tussenkomst van een tolk, de uitlevering gevorderd van voorwerpen die vatbaar zijn voor inbeslagname, waarop de verdachte heeft verklaard dat er drugs in de woning aanwezig zijn. In de woning en in de schuur is (deels in tassen) in totaal 5693,8 gram heroïne, 2927 gram cocaïne en 5161,8 gram aan versnijdingsmiddelen aangetroffen. Daarnaast lagen in de woning drie messen, een schaar, twee stempels, een drukpers, diverse mallen, twee potkrikken, drie dozen met plastic zakjes, een vacumeermachine en diverse teilen en zeven.
Opzet voorhanden hebben verdovende middelen en versnijdingsmiddelen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzettelijk heroïne en cocaïne voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft direct ter plaatse, na de vordering van uitlevering van voorwerpen die vatbaar zijn voor inbeslagname, verklaard dat er drugs in de woning aanwezig waren. Tijdens het eerste verhoor op 17 oktober 2020 heeft de verdachte op de open vraag om welke verdovende middelen het zou gaan, verklaard dat het ging om heroïne en cocaïne. Nu de verdachte ter plaatse en tijdens zijn eerste verhoor bij de politie eigener beweging heeft verklaard dat er verdovende middelen in zijn woning lagen en ook zelf deze nader heeft gespecificeerd (heroïne en cocaïne), concludeert de rechtbank dat hij wist dat hij in zijn woning naast de versnijdingsmiddelen ook heroïne en cocaïne voorhanden had.
Het standpunt van de verdediging dat de termen heroïne en cocaïne tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte door de tolk in de mond van de verdachte zijn gelegd, is niet aannemelijk geworden. Dit standpunt is pas ter terechtzitting naar voren gebracht en niet nader onderbouwd. Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit de anonieme melding volgt dat de eigenaar van de verdovende middelen in de woning aan de [straatnaam] ‘het spul’ bij een bestelling zou afhalen. De medeverdachte [naam medeverdachte] is tijdens de observaties in de periode van 13 oktober tot en met 16 oktober 2020 tweemaal (kortdurend) waargenomen bij de woning van de verdachte.
De tweede keer, op 16 oktober 2020, heeft [naam medeverdachte] bij het verlaten van de woning een tas met verdovende middelen en versnijdingsmiddelen meegenomen. Uit de waarneming van de verbalisant volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de tas is die [naam medeverdachte] vanuit de woning aan de [straatnaam] heeft meegenomen, dezelfde tas is als die later (met daarin de verdovende middelen) in beslag is genomen.
De verpakking van de inbeslaggenomen versnijdingsmiddelen uit deze tas komt sterk overeen met de verpakking van de versnijdingsmiddelen die zijn aangetroffen in de woning van de verdachte. De kleur van de verpakkingen, het materiaal van de verpakkingen en de hoeveelheid versnijdingsmiddelen per zak komen overeen.
Daarnaast is op een van de tassen in de schuur van de verdachte, waarin ook verdovende middelen en versnijdingsmiddelen lagen, het DNA van [naam medeverdachte] op een tas met daarin verdovende middelen aangetroffen.
Tot slot is gebleken dat de verdachten, gelet op de informatie afkomstig uit hun telefoons, in de periode van 12 juli 2020 t/m 16 oktober 2020 regelmatig contact met elkaar hebben gehad. Hierbij is naar voren gekomen dat de verdachten over en weer naar elkaar hebben gebeld. De rechtbank neemt in haar overweging mee dat de verdachten over al het voorgaande wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
4.2.
Bewijswaardering feit 3 (witwassen)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak c.q. ontslag van rechtsvervolging bepleit.
Van een bedrag van € 3000,- kan niet worden uitgesloten dat dit bedrag een legale herkomst heeft. Het resterende bedrag, te weten € 1.400,-, is ook te laag om indicatief te kunnen zijn voor witwassen of daarvoor tot vervolging over te gaan. Er is verder geen sprake van verbergings- dan wel verhullingshandelingen met betrekking tot de herkomst van het geldbedrag, nu het geldbedrag door een vriend/kennis daar is neergelegd.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Naar aanleiding van het onderzoek in het kader van het onder 1 en 2 tenlastegelegde is op 16 oktober 2020 in de woning aan de [adres verdachte] naast de grote hoeveelheid verdovende middelen en versnijdingsmiddelen ook een geldbedrag ter hoogte van € 4.400,- aangetroffen. Het bewaren van een dergelijk contant geldbedrag in een woning is op zichzelf al tamelijk ongebruikelijk. Daar komt bij dat uit het onderzoek naar het vermogen van de verdachte is gebleken dat de verdachte leeft van een uitkering van het UWV.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het door de verdachte ontvangen geld rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
Verklaring van de verdachte met betrekking tot het geld
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt.
De verdachte heeft in zijn eerste politieverhoor op 17 oktober 2020 verklaard dat hij het geldbedrag van iemand heeft gekregen, zonder aan deze persoon te hebben gevraagd waarom hij dit kreeg. Nog in ditzelfde verhoor heeft de verdachte vervolgens verklaard dat hij het aangetroffen geld van iemand had geleend. De verdachte zou van deze persoon geen gegevens kunnen overhandigen. In zijn derde verhoor op 25 november 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij een deel van het geldbedrag, te weten € 3.000,-, heeft verdiend met de verkoop van walnoten en dat een bedrag van € 1.800 van een kennis zou zijn die het daar heeft neergelegd.
Deze laatste verklaring voor de herkomst van het geld is pas afgelegd op het moment dat de verdediging kennis heeft kunnen nemen van (een deel van) het strafdossier.
Een verklaring die wordt afgelegd nadat de verdachte van de inhoud van het strafdossier kennis heeft kunnen bergt het risico in zich dat deze wordt beinvloed of afgestemd op de inhoud van het strafdossier. Dat komt de betrouwbaarheid van die verklaring niet ten goede. Daarnaast is door de raadsvrouw pas ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte het resterende geldbedrag, te weten € 1.400,-, slechts in bewaring heeft genomen voor een ander, hetgeen de verdachte zelf niet heeft verklaard en verder ook niet nader is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat het geldbedrag (grotendeels) met de handel in walnoten is verdiend en voor het overige door hem in bewaring was genomen voor een onbekend gebleven persoon niet aannemelijk is geworden. Daarbij is doorslaggevend dat het aangetroffen geldbedrag te hoog is in verhouding tot het zeer beperkte inkomen van de verdachte, de verdachte steeds wisselend heeft verklaard over de herkomst van het geldbedrag en ook overigens geen steun in het strafdossier voorhanden is voor het standpunt van de verdachte omtrent de herkomst van het geld. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
4.2.2.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 16 oktober 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
aanwezig heeft gehad
6686,3 gram, van een materiaalbevattende
heroïneen
2927,4 gram, van een materiaal
bevattende
cocaïne,
zijnde
heroïneen
cocaïnetelkens middelen als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij
op 16 oktober 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander om een feit, bedoeld in het vierde lid
van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een (grote)
hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne, zijnde
heroïneeen middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te
bevorderen 10228,8 gram versnijdingsmiddelen (te weten 9741 gram bestaande
uit mengsels van paracetamol en
caffeïneen 487,8 gram fenacetine) en stempels en een drukpers en potkrikken en mallen
en zeven en teiltjes en plastic zakjes en vacumeerzakken, voorhanden
heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten , dat die bestemd waren tot het
plegen van dat feit;
3.
hij
op 16 oktober 2020, te Rotterdam,
een geldbedrag van 4400 euro heeft voorhanden gehad
terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van heroïne en cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een voorbereidingshandeling, gericht op de bewerking en verwerking van deze verdovende middelen, door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen en andere daarvoor bestemde goederen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van dergelijke verdovende middelen schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 januari 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is eerder met justitie in aanraking geweest voor een soortgelijk delict. Gezien de datum van 9 november 2007 kan de reclassering echter niet spreken van een delictpatroon.
De reclassering heeft gesproken met een Turkse man, die nauwelijks banden heeft met de Nederlandse samenleving en die zich voornamelijk in de Turkse subcultuur beweegt.
Hij is analfabeet en is als gevolg van medische problemen arbeidsongeschikt geraakt. De verdachte heeft sindsdien geen zinvolle structurele dagbesteding. De verdachte is getrouwd geweest en heeft vier kinderen, waarvan er nog twee bij hem wonen. De verdachte heeft een koophuis en er zijn enige financiële problemen, hoewel hij geen schulden heeft. De verdachte heeft een goede band met zijn kinderen en is een familieman. Daarnaast lijkt hij echter ook een, in ieder geval deels, crimineel netwerk te hebben.
Indien hij wordt veroordeeld voor onderhavig delict, sluit de reclassering een verband tussen zijn financiële situatie en het sociale netwerk en het delict niet uit. Aangezien de verdachte het delict ontkent, kan de reclassering nu echter geen relatie leggen tussen het delictgedrag en eventuele criminogene risicofactoren.
Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. Het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, nu zij interventies of toezicht niet nodig acht. Daarbij worden interventies bemoeilijkt door het feit dat de verdachte geen Nederlands spreekt. Indien de verdachte een gevangenisstraf krijgt opgelegd, heeft dit negatieve consequenties voor vooral zijn jongste zoon, die voor zijn zorg en onderdak afhankelijk is van zijn vader.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de rest van een eventuele gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm, met daarbij oplegging van de maximale taakstraf. De rechtbank ziet geen aanleiding om, gelet op de ernst van de feiten, een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Wel zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, dit om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van
€ 4.400,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag ter hoogte van € 3000,- moet worden teruggegeven aan de verdachte, nu niet kan worden uitgesloten dat dit deel een legale herkomst heeft. Voor het overige heeft de raadsvrouw geen opmerkingen.
8.3.
Beoordeling
Het inbeslaggenomen geldbedrag ter hoogte van € 4.400,- zal worden verbeurd verklaard.
Het geldbedrag behoort aan de verdachte toe en het onder 3 bewezen verklaarde feit (witwassen) is met betrekking tot dit geldbedrag begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten: een geldbedrag van € 4.400,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. W.H.J. Stemker Köster en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter, alsmede de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 16 oktober 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 6686,3 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroine en/of
ongeveer 2927,4 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaine,
zijnde heroine en/of cocaine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij
op of omstreeks 16 oktober 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid
van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een (grote)
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te
bevorderen 10228,8 gram versnijdingsmiddelen (te weten 9741 gram bestaande
uit mengsels van paracetamol en caffeine en/of 487,8 gram fenacetine) en/of een
of meer stempels en/of een of meer drukpersen en/of potkrikken en/of mallen
en/of zeven en/of teiltjes en/of plastic zakjes en/of vacumeerzakken, voorhanden
heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het
plegen van dat/die feit(en);
3.
hij
op of omstreeks 16 oktober 2020, te Rotterdam,
althans in Nederland,
een geldbedrag van 4400 euro heeft verworven en/of voorhanden gehad
terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was uit enig misdrijf.