4.1.2.Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, uit van de volgende feiten.
Op 13 oktober 2020 heeft de politie – naar aanleiding van een anonieme melding dat er op de [straatnaam] te Rotterdam een stashpand zou zitten – een onderzoek ingesteld naar de woning aan de [adres verdachte] . Blijkens de Gemeentelijke Basisdministratie is de bewoner [naam verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] (hierna: de verdachte).
Tijdens de observatie op 13 oktober 2020 is waargenomen dat [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) het portiek aan de [adres] binnen gaat, waarop hij ongeveer drie minuten later het portiek weer verlaat. Op 16 oktober 2020 is waargenomen dat de verdachte het portiek aan de [adres] binnen gaat. Ongeveer een kwartier later verlaat [naam medeverdachte] het portiek, terwijl hij in zijn hand een plastic tas met inhoud vasthoudt. [naam medeverdachte] loopt naar zijn voertuig met kenteken [kentekennummer] en plaatst de plastic tas aan de bijrijderszijde.
Gelet op het vermoeden van overtreding van de Opiumwet is [naam medeverdachte] gefouilleerd en is zijn voertuig met kenteken [kentekennummer] doorzocht. In het voertuig is, zoals later is gebleken, 992,5 gram aan heroïne en 5067 gram aan versnijdingsmiddelen aangetroffen.
Naar aanleiding van de aangetroffen verdovende middelen bij [naam medeverdachte] heeft op dezelfde dag een doorzoeking plaatsgevonden in de woning gelegen aan de [adres verdachte] . Aan de verdachte is, met tussenkomst van een tolk, de uitlevering gevorderd van voorwerpen die vatbaar zijn voor inbeslagname, waarop de verdachte heeft verklaard dat er drugs in de woning aanwezig zijn. In de woning en in de schuur is (deels in tassen) in totaal 5693,8 gram heroïne, 2927 gram cocaïne en 5161,8 gram aan versnijdingsmiddelen aangetroffen. Daarnaast lagen in de woning drie messen, een schaar, twee stempels, een drukpers, diverse mallen, twee potkrikken, drie dozen met plastic zakjes, een vacumeermachine en diverse teilen en zeven.
Opzet voorhanden hebben verdovende middelen en versnijdingsmiddelen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzettelijk heroïne en cocaïne voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft direct ter plaatse, na de vordering van uitlevering van voorwerpen die vatbaar zijn voor inbeslagname, verklaard dat er drugs in de woning aanwezig waren. Tijdens het eerste verhoor op 17 oktober 2020 heeft de verdachte op de open vraag om welke verdovende middelen het zou gaan, verklaard dat het ging om heroïne en cocaïne. Nu de verdachte ter plaatse en tijdens zijn eerste verhoor bij de politie eigener beweging heeft verklaard dat er verdovende middelen in zijn woning lagen en ook zelf deze nader heeft gespecificeerd (heroïne en cocaïne), concludeert de rechtbank dat hij wist dat hij in zijn woning naast de versnijdingsmiddelen ook heroïne en cocaïne voorhanden had.
Het standpunt van de verdediging dat de termen heroïne en cocaïne tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte door de tolk in de mond van de verdachte zijn gelegd, is niet aannemelijk geworden. Dit standpunt is pas ter terechtzitting naar voren gebracht en niet nader onderbouwd. Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit de anonieme melding volgt dat de eigenaar van de verdovende middelen in de woning aan de [straatnaam] ‘het spul’ bij een bestelling zou afhalen. De medeverdachte [naam medeverdachte] is tijdens de observaties in de periode van 13 oktober tot en met 16 oktober 2020 tweemaal (kortdurend) waargenomen bij de woning van de verdachte.
De tweede keer, op 16 oktober 2020, heeft [naam medeverdachte] bij het verlaten van de woning een tas met verdovende middelen en versnijdingsmiddelen meegenomen. Uit de waarneming van de verbalisant volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de tas is die [naam medeverdachte] vanuit de woning aan de [straatnaam] heeft meegenomen, dezelfde tas is als die later (met daarin de verdovende middelen) in beslag is genomen.
De verpakking van de inbeslaggenomen versnijdingsmiddelen uit deze tas komt sterk overeen met de verpakking van de versnijdingsmiddelen die zijn aangetroffen in de woning van de verdachte. De kleur van de verpakkingen, het materiaal van de verpakkingen en de hoeveelheid versnijdingsmiddelen per zak komen overeen.
Daarnaast is op een van de tassen in de schuur van de verdachte, waarin ook verdovende middelen en versnijdingsmiddelen lagen, het DNA van [naam medeverdachte] op een tas met daarin verdovende middelen aangetroffen.
Tot slot is gebleken dat de verdachten, gelet op de informatie afkomstig uit hun telefoons, in de periode van 12 juli 2020 t/m 16 oktober 2020 regelmatig contact met elkaar hebben gehad. Hierbij is naar voren gekomen dat de verdachten over en weer naar elkaar hebben gebeld. De rechtbank neemt in haar overweging mee dat de verdachten over al het voorgaande wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.