ECLI:NL:RBROT:2021:11983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
FT EA 19/191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2021 uitspraak gedaan over de weigering van een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De schuldenares, die onder bewind staat van T.P.F. Eisses, had in 2019 de schuldsaneringsregeling aangevraagd. De bewindvoerder verzocht de rechter-commissaris om de regeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenares niet had voldaan aan haar inspannings- en informatieplicht. Tijdens de zittingen op 11 oktober en 23 november 2021 werd de situatie van de schuldenares besproken, waarbij onder andere haar parttime werk en de psychische klachten aan de orde kwamen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares in de periode van januari tot en met september 2021 niet volledig had voldaan aan haar verplichtingen, maar dat er ook omstandigheden waren die haar tekortkomingen deels verklaarden. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares een laatste kans krijgt om de schuldsaneringsregeling succesvol af te ronden, mits zij haar verplichtingen in de toekomst stipt nakomt. De rechtbank weigerde het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling, waardoor de schuldenares de kans krijgt om haar situatie te verbeteren en de regeling af te ronden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
weigering tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 30 november 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 24 juni 2019 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenares],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: T.P.F. Eisses.

1..De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 7 september 2021 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft op 27 september 2021 een laatste stand van zaken aan de rechtbank doen toekomen.
De beschermingsbewindvoerder heeft, namens schuldenares, op 6 oktober 2021 stukken aan de rechtbank doen toekomen.
De waarnemend bewindvoerder, mw. B. van Huessen, schuldenares, de advocaat van schuldenares, [persoon A] en de beschermingsbewindvoerder, dhr. T. Dreessen en collega [persoon B] , zijn verschenen en gehoord ter terechtzitting van 11 oktober 2021.
De bewindvoerder heeft op 18 oktober 2021 en op 19 november 2021 een nadere stand van zaken aan de rechtbank doen toekomen.
De beschermingsbewindvoerder van schuldenares heeft op 22 november 2021 aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen en de advocaat heeft op 22 november 2021 zijn standpunt ten aanzien van de laatste stand van zaken van de bewindvoerder aan de rechtbank doen toekomen.
De behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is voortgezet ter terechtzitting van 23 november 2021. Verschenen en gehoord zijn de waarnemend bewindvoerder, dhr. R. de Geus, schuldenares en de advocaat van schuldenares, [persoon A] . De beschermingsbewindvoerder van schuldenares, dhr. T. Dreessen is telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Standpunt bewindvoerder
De bewindvoerder heeft aan zijn voordracht tot tussentijdse beëindiging van de regeling ten grondslag gelegd dat schuldenares niet heeft voldaan aan de inspanningsplicht en de informatieplicht. Daarnaast heeft schuldenares een geschatte boedelachterstand laten ontstaan van € 3.951,48. De bewindvoerder heeft aangevoerd dat schuldenares de inspanningsplicht gedurende negen maanden niet, althans niet volledig, is nagekomen. Het betreft de periode januari 2021 tot en met september 2021. Ten aanzien van de informatieplicht ontbreken meerdere stukken.
Na ontvangst van enkele stukken had de bewindvoerder de boedelachterstand opnieuw berekend op € 2.324,60. Ter zitting van 11 oktober 2021 is door de waarnemend bewindvoerder verklaard dat de boedelachterstand is ingelopen.
In de stand van zaken van 18 oktober 2021 meldt de bewindvoerder dat er nog enkele stukken ontbreken, waaronder informatie omtrent de terugvorderingen van de gemeente inzake te veel verstrekte PW-uitkering en daaraan gelieerde boetes en kosten. Daarnaast heeft de beschermingsbewindvoerder een verzoek tot ontheffing van de sollicitatieplicht gedaan op grond van een ontheffing van de sollicitatieplicht zoals verstrekt door de gemeente. De ontheffing door de gemeente is afgegeven op 8 oktober 2021 en geldig tot en met 7 april 2022. De bewindvoerder heeft het standpunt ingenomen dat hij het verzoek tot ontheffing van de sollicitatieplicht niet steunt op basis van de overgelegde stukken. De bewindvoerder steunt evenmin een verzoek tot ontheffing van de sollicitatieplicht met terugwerkende kracht vanaf januari 2021. Volgens de loonstroken werd over januari 2021 circa 28 uur arbeid verricht en in de daaropvolgende maanden circa 20 uur of minder. Schuldenares heeft onvoldoende aantoonbaar aan haar aanvullende sollicitatieplicht voldaan.
Ter zitting van 23 november 2021 heeft de waarnemend bewindvoerder verklaard dat hij zijn standpunt ten aanzien van de voordracht tot tussentijdse beëindiging handhaaft. De grond voor de voordracht is nu met name nog gelegen in de tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieplicht van (volgens de bewindvoerder) negen maanden. Desgevraagd heeft de waarnemend bewindvoerder verklaard dat er in zijn ogen sprake is van een tekortkoming van een volledige maand, ook wanneer schuldenares bijvoorbeeld slechts één van de vier gevraagde sollicitaties over een bepaalde maand niet heeft overgelegd. De bewindvoerder geeft aan dat niet duidelijk is geworden dat in de periode vanaf januari 2021 een andere situatie gold dan die tot uitgangspunt is genomen bij de beslissing op eerste verzoek tot tussentijdse beëindiging. De waarnemend bewindvoerder neemt in zijn advies ook mee dat een verlenging van de regeling geen zin meer heeft, omdat schuldenares door de rechter-commissaris (op medische gronden) is vrijgesteld van de sollicitatieplicht tot april 2022.
Standpunt schuldenares
De beschermingsbewindvoerder heeft namens schuldenares verklaard dat de terugvordering van de Pw-uitkering door de gemeente, voor een bedrag van € 933,69 (over de periode april, mei en juni 2021), verrekend is met de uitkering over de maanden juli, augustus en september 2021. Er is geen sprake meer van een openstaande terugvordering. Er is wel een boete opgelegd door de gemeente van € 360,-, maar daar is bezwaar tegen ingediend. Er is nog geen beslissing op het bezwaarschrift ontvangen. Mocht het bezwaar worden afgewezen, dan heeft de beschermingsbewindvoerder voldoende middelen om de boete te betalen.
De beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven dat mevrouw ten tijde van zijn benoeming (vlak na de toelating tot de schuldsaneringsregeling) al kampte met burn-out achtige klachten. Zij is lange tijd te trots geweest om toe te geven dat het niet ging en wilde uit privacy-overwegingen haar medische gegevens niet delen. Ze heeft al die tijd erg haar best gedaan om het te redden en meerdere banen naast elkaar gehad. Iedereen raakte daarin het overzicht kwijt, zelfs de gemeente. In juli 2021 heeft mevrouw alsnog aangegeven dat het niet ging en verzocht om een medische keuring. Dit verzoek is toen niet doorgeleid naar de rechter-commissaris.
Ten aanzien van de sollicitatieverplichting heeft de advocaat van schuldenares zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een verwijtbare tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieplicht van negen maanden. Hoewel er niet volledig is voldaan aan de inspanningsverplichting, blijkt uit de aangeleverde stukken wel dat schuldenares sollicitaties heeft verricht en dat zij tot en met juni 2021 parttime heeft gewerkt. Het is daarom niet te rechtvaardigen dat sprake zou zijn van een tekortkoming van negen maanden. Ten aanzien van de summiere tekortkoming die wel is ontstaan, stelt de advocaat van schuldenares zich op het standpunt dat deze tekortkoming niet verwijtbaar is, gelet op de psychische gesteldheid van schuldenares.

3..De beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenares één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen, aangezien schuldenares in de periode januari tot en met september 2021 niet fulltime heeft gewerkt en onvoldoende (aanvullend) heeft gesolliciteerd. De overige tekortkomingen zijn inmiddels grotendeels hersteld.
Ten aanzien van de tekortkoming in de sollicitatieverplichting stelt de rechtbank echter ook vast dat schuldenares in de betreffende periode wel parttime heeft gewerkt bij verschillende werkgevers (variërend van twintig tot achtentwintig uur per maand). Alhoewel niet van iedere sollicitatie alle bewijsstukken zijn overgelegd, kan worden vastgesteld dat schuldenares in die maanden aantoonbaar meerdere (gemotiveerde) sollicitaties heeft verricht en sollicitatiegesprekken heeft gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de bewindvoerder aan deze sollicitaties onvoldoende gewicht heeft toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank dient in beginsel per week bekeken te worden of schuldenares voldoet aan de vereisten van de inspanningsverplichting. De rechtbank kan het standpunt van de bewindvoerder dat sprake is van een tekortkoming van negen maanden dan ook niet volgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts gebleken van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het niet naar behoren nakomen van de inspanningsverplichting niet geheel verwijtbaar is. Uit de stukken blijkt dat schuldenares door de rechter-commissaris inmiddels op medische gronden is vrijgesteld van de inspanningsverplichting van 8 oktober 2021 tot
7 april 2022 (in navolging van de ontheffing zoals verleend door de gemeente). Uit de onderliggende stukken blijkt dat schuldenares al gedurende lange tijd depressieve klachten heeft en chronisch overbelast is. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie moet zijn dat deze klachten ook al speelden in de periode vanaf januari 2021. Op die basis acht de rechtbank aannemelijk dat over die periode tenminste een gedeeltelijke vrijstelling op zijn plaats zou zijn geweest. Dat schuldenares eerder in 2020 heeft afgezien van de mogelijkheid van een medische keuring, en dat zij vervolgens pas in juli 2021 heeft aangegeven toch een keuring te wensen, doet hier niet aan af.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen of te verlengen.
Door de rechtbank wordt aan schuldenares thans een laatste kans geboden om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Alle uit de regeling voortvloeiende verplichtingen moeten – met inachtneming van de thans geldende vrijstelling van de sollicitatieverplichting – in het vervolg door schuldenares stipt worden nagekomen, om een (tussentijdse) beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei te voorkomen.

4..De beslissing

De rechtbank:
- weigert de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2021. [1]