ECLI:NL:RBROT:2021:12071

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1327 en FT EA 21/1328
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam. De gemeente weigerde echter in te stemmen met deze regeling, omdat de vordering die zij op verzoeker had, een boete- of fraudevordering betrof die na 1 januari 2013 was ontstaan. Verzoeker had in totaal twintig schuldeisers, met een totale schuldenlast van € 33.128,04, en negentien van hen stemden in met de aangeboden regeling. De rechtbank moest beoordelen of de gemeente Rotterdam in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, waarbij de belangen van de gemeente werden afgewogen tegen die van verzoeker en de overige schuldeisers.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam, met een vordering van slechts 2,4% van de totale schuldenlast, niet in redelijkheid kon weigeren om in te stemmen met de regeling. De rechtbank stelde vast dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was en dat verzoeker zich had ingespannen om zijn schuldenproblematiek op te lossen. Bovendien was er een prognoseakkoord aangeboden, wat de mogelijkheid bood dat verzoeker in de toekomst meer zou kunnen afdragen aan zijn schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wogen dan die van de gemeente Rotterdam.

Daarom heeft de rechtbank de gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de schuldregeling en haar veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft tevens bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 30 november 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 25 oktober 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Gemeente Rotterdam, afdeling W&I (hierna: gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 23 november 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer T. Dreessen, beschermingsbewindvoerder van verzoeker;
  • mevrouw mr. N. Gierdharie, advocaat van verzoeker;
  • de heer [persoon B] , ambulant begeleider bij het Leger des Heils,
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift twintig schuldeisers, met twee preferente vorderingen en negentien concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 33.128,04 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van
1 juli 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,12% aan de preferente schuldeisers en 5,06% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting (op basis van een schuldenlast van € 33.473, 58).
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieplicht tot en met 28 februari 2022. Verzoeker is onder behandeling bij een psycholoog voor agressiviteitsproblemen. De ambulant begeleider heeft ter zitting verklaard dat verzoeker is doorgestuurd naar De Waal en daar verder zal worden behandeld. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Negentien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 947,96 op verzoeker, welke 2,9% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) niet mag instemmen met de aangeboden schuldregeling als de schuld een boete- of fraudevordering betreft die na 1 januari 2013 is ontstaan.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Pw niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de gemeente Rotterdam een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 2,4%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negentien van de twintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is door de gemeente vrijgesteld van de sollicitatieverplichting tot en met 28 februari 2022 om aan zijn psychische problematiek te werken. Verzoeker heeft verklaard dat hij hier reeds mee bezig is en dat hij na de behandelingen graag weer aan het werk wil gaan. De gemeente zal toezicht houden op de nakoming van de sollicitatieplicht, zodra deze weer voor verzoeker van toepassing is. Nu een prognoseakkoord is aangeboden, bestaat de mogelijkheid dat verzoeker meer zal afdragen ten behoeve van zijn schuldeisers wanneer hij een baan vindt en zijn afloscapaciteit toeneemt. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.