In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam. De gemeente weigerde echter in te stemmen met deze regeling, omdat de vordering die zij op verzoeker had, een boete- of fraudevordering betrof die na 1 januari 2013 was ontstaan. Verzoeker had in totaal twintig schuldeisers, met een totale schuldenlast van € 33.128,04, en negentien van hen stemden in met de aangeboden regeling. De rechtbank moest beoordelen of de gemeente Rotterdam in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, waarbij de belangen van de gemeente werden afgewogen tegen die van verzoeker en de overige schuldeisers.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam, met een vordering van slechts 2,4% van de totale schuldenlast, niet in redelijkheid kon weigeren om in te stemmen met de regeling. De rechtbank stelde vast dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was en dat verzoeker zich had ingespannen om zijn schuldenproblematiek op te lossen. Bovendien was er een prognoseakkoord aangeboden, wat de mogelijkheid bood dat verzoeker in de toekomst meer zou kunnen afdragen aan zijn schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wogen dan die van de gemeente Rotterdam.
Daarom heeft de rechtbank de gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de schuldregeling en haar veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft tevens bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.