ECLI:NL:RBROT:2021:12077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
C/10/605032 / HA ZA 20-937
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan betonnen pijler door zeeschip tijdens afmeren

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, vordert de Koninklijke Van der Wees Groep B.V. (hierna: Van der Wees) schadevergoeding van Explorer Ships SA (hierna: Explorer) naar aanleiding van een beweerdelijke aanvaring van een zeeschip met een betonnen pijler onder de kade die Van der Wees exploiteert. De procedure begon met een dagvaarding op 23 juni 2020, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 1 april 2021. Van der Wees stelt dat de bulbsteven van het zeeschip op 11 juli 2019 de pijler heeft geraakt, wat heeft geleid tot schade aan de kade. Explorer betwist echter dat de aanvaring heeft plaatsgevonden en voert aan dat er geen bewijs is dat de schade door het zeeschip is veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast bij Van der Wees ligt en dat zij moet aantonen dat de schade het gevolg is van de aanvaring. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering, waarbij Van der Wees moet bewijzen dat de schade aan de pijler het gevolg is van de aanvaring op de genoemde datum. De rechtbank heeft ook richtlijnen gegeven voor het horen van getuigen en het indienen van bewijsstukken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/605032 / HA ZA 20-937
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE VAN DER WEES GROEP B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. R.C.A. van 't Zelfde te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
EXPLORER SHIPS SA,
gevestigd te Monrovia, Liberia,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Van der Wees en Explorer genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 juni 2020, met producties 1 tot en met 19;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
  • de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 13 januari 2021;
  • de op 3 maart 2021 ingekomen akte overlegging producties tevens akte houdende vermeerdering en wijziging van eis van Van der Wees, met producties 20 tot en met 53;
  • een viertal bij e-mail van 24 maart 2021 zijdens Van der Wees toegezonden foto’s van het schip [naam schip] ;
  • de toezending vooraf bij e-mail van 29 maart 2021 van de schriftelijke verklaring van [naam 1] , welk stuk ter comparitie als productie 5 zijdens Explorer is overgelegd;
  • de mondelinge behandeling van 1 april 2021, gehouden op de rechtbank met een skype-verbinding ten behoeve van [naam 1] voornoemd en diens tot 11.45 uur aanwezige tolk, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • de ter zitting overgelegde spreeknotities van mr. Van ’t Zelfde;
  • de ter zitting overgelegde akte ter comparitie, tevens toelichting M.M. van Leeuwen, met productie 5;
  • de mededeling van mr. Van ’t Zelfde ter zitting dat tegen het aldus overleggen van productie 5 geen bezwaar bestond;
  • de akte na comparitie zijdens Explorer, met vier foto’s als producties 6 tot en met 9;
  • de akte houdende reactie op akte pij zijdens Van der Wees.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Van der Wees exploiteert de kade gelegen aan de ’ [adres] aan de Oude Maas (hierna: de kade).
2.2.
Explorer was op of omstreeks 11 juli 2019 geregistreerd eigenaar van zeeschip [naam zeeschip] . De [naam zeeschip] is 81,85 m lang, 12,6 m breed en heeft een diepgang van 4,25 m. De [naam zeeschip] heeft een bulbsteven.
2.3.
Op 11 juli 2019 arriveerde de [naam zeeschip] bij de kade om een lading staalplaten te lossen. Er was slechts beperkt kaderuimte beschikbaar voor het afmeren en er lagen andere vaartuigen nabij afgemeerd hetgeen het afmeren bemoeilijkte. Na de eerste poging om bakboord langszij af te meren is het schip achteruit gevaren waarna de tweede poging tot bakboord langszij af te meren slaagde. Tijdens het afmeren stonden zowel werknemers van Van der Wees als derden op de kade toe te kijken.
2.4.
Op 15 juli 2019 is vanaf een ander schip dat nabij de kade van Van der Wees voer schade aan een pijler onder de kade waargenomen.

3..Het geschil

3.1.
Van der Wees vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de [naam zeeschip] in aanvaring is gekomen met de betonnen pijler en dat Explorer aansprakelijk is voor de door Van der Wees daardoor geleden en te lijden schade;
Explorer veroordeelt tot vergoeding van de door Van der Wees geleden en nog te lijden schade, bestaande uit:
- € 117.395,92 voor reparatiekosten van de pijler;
- € 32.905,70 aan expertisekosten;
- € 850,- en € 1.250,- aan vertaalkosten ter zake van de de dagvaarding
- € 195,35 ter zake de kosten van een uittreksel uit het scheepsregister van Panama;
- € 78.000,- aan bedrijfsschade, althans dat de rechtbank voor recht verklaart dat Explorer aansprakelijk is voor de bedrijfsschade die bij uitvoering van de reparatiewerkzaamheden zal ontstaan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- de over voornoemde bedragen verschuldigde wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 11 juli 2019 (de dag van de schadevaring), althans 23 juli 2019 (de dag van aansprakelijkstelling van de reder door [naam 2] namens Van der Wees), althans 6 maart 2020 (de dag van aansprakelijkstelling van Explorer door de advocaat van Van der Wees), althans 23 juni 2020 (de dag van dagvaarding) althans de dag van toewijzing, steeds tot de dag der algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke kosten groot € 25.050,- althans € 1.011,- althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
- de deurwaarderskosten van betekening van de dagvaarding aan Explorer;
Explorer veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Explorer voert verweer, strekkende tot afwijzing van de vorderingen van Van der Wees, met veroordeling van Van der Wees bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Nu Explorer ter zitting heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de wijziging van eis, zal de rechtbank bij de beoordeling uitgaan van de gewijzigde eis zoals vermeld onder 3.1 hierboven.
4.2.
Partijen hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat deze rechtbank internationale bevoegdheid heeft om van de vorderingen van Van der Wees kennis te nemen, en dat het Nederlandse recht van toepassing is. De rechtbank ontleent dus in ieder geval aan artikel 26 Brussel I bis-Vo internationale bevoegdheid. Zij zal, mede gelet op de plaats van de gestelde schadevaring, partijen volgen in hun processuele rechtskeuze en Nederlands recht toepassen.
4.3.
Van der Wees grondt haar vordering op de stelling dat de [naam zeeschip] op 11 juli 2019 in schadevaring kwam met de kade waarvan Van der Wees eigenaar is. Zij stelt dat de bulbsteven van het schip bij het afmeren onder het remmingwerk doorstak en de achtergelegen betonnen pijler onder de kade raakte, waardoor deze fundatiepijler beschadigd is geraakt. Haar aanvankelijke stelling dat het schip in de haven is gekeerd en dat dit een onnodige en gevaarlijke manoeuvre was, heeft Van der Wees ter zitting verlaten.
Volgens Van der Wees hebben getuigen het remmingwerk van de kade zien bewegen. Van der Wees heeft ook beelden van een bewakingscamera en van een video gemaakt door haar medewerker [naam 3] overgelegd. Daarnaast heeft Van der Wees schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd en ook expertiserapporten van het bureau [naam 2] Expertise. Omdat de schade onder de kade aan de fundatiepijler is ontstaan, heeft Van der Wees de schade pas achteraf geconstateerd. Voor deze schade is Explorer als eigenaar van de [naam zeeschip] aansprakelijk op grond van de artikelen 8:541, 544 en 546 BW, aldus Van der Wees.
4.4.
Explorer heeft aanvankelijk betwist dat Van der Wees eigenaresse is van de kade die zij exploiteert. Vervolgens heeft Van der Wees haar eigendom nader toegelicht en onderbouwd. Ter zitting heeft Explorer zich vervolgens aan het oordeel van de rechtbank op dit punt gerefereerd. Gelet op de onderbouwing met kadastrale stukken van het eigendomsrecht van Van der Wees acht de rechtbank bewezen dat Van der Wees eigenaresse is van de kade, steiger en pijler waar deze zaak om gaat.
4.5.
Explorer betwist dat de [naam zeeschip] de schade heeft veroorzaakt die door Van der Wees is geconstateerd. Zij betwist op de eerste plaats dat het schip de fundatiepijler heeft geraakt.
Explorer licht toe dat de [naam zeeschip] de haven in een hoek was ingestoken, omdat de ruimte voor het afmeren erg krap was als gevolg van pontons, (duw)bakken en een sleepboot. Bij een eerste poging was zij te ver ingestoken, maar dit heeft zij meteen hersteld. Niemand aan boord heeft gezien, gehoord of gevoeld dat de [naam zeeschip] de kade zou hebben aangevaren, terwijl een dergelijke aanraking tussen de [naam zeeschip] en een betonnen pijler niet ongemerkt voorbij had kunnen gaan; de vermeende schadevaring blijkt ook niet uit de beelden. Voor zover er onder water onzichtbare objecten aanwezig waren waarmee de [naam zeeschip] in aanraking zou kunnen komen, had het op de weg van Van der Wees gelegen om het schip daarvoor te waarschuwen. Onduidelijk is ook waarom geen van de door Van der Wees gepresenteerde getuigen heeft geprotesteerd, als zij daadwerkelijk een schadevaring hadden waargenomen. Van der Wees heeft niet aangetoond dat de gepretendeerde schade niet reeds aanwezig was voordat de [naam zeeschip] aanmeerde, of dat die schade niet pas later is ontstaan. Van der Wees had de kade dan ook onmiddellijk na het vermeende voorval moeten inspecteren, maar dit heeft zij nagelaten. Aldus nog steeds Explorer.
Explorer betwist de schadeomvang, onder meer door aan te voeren dat de kade al in slechte staat verkeerde voorafgaand aan het voorval.
4.6.
Indien niet komt vast te staan dat de [naam zeeschip] met haar bulbsteven de achter het remmingwerk gelegen betonnen pijler heeft geraakt en beschadigd zoals door Van der Wees gesteld, kan de vordering van Van der Wees niet slagen. Partijen zijn het er terecht over eens dat de bewijslast ter zake van de raking op Van der Wees rust.
Op grond van hetgeen uit de overgelegde stukken en beelden alsook uit de ter zitting gegeven toelichtingen naar voren komt over het afmeren van de [naam zeeschip] , de constructie en dimensies van de steiger, de positie van de beschadigde pijler, de vorm van de bulbsteven, de aan de fundatiepijler geconstateerde schade en de te Rostock, Duitsland, aan de bulbsteven van de [naam zeeschip] waargenomen (geringe) beschadigingen acht de rechtbank niet op voorhand onmogelijk dat de schade is ontstaan op de door Van der Wees gestelde wijze.
4.7.
Bewezen is dit echter nog niet. Zoals ter zitting met partijen is besproken, is een gesteld feit pas bewezen - in de woorden van mr. R.H. de Bock [1] - ‘
wanneer uit de beschikbare bewijsmiddelen redelijkerwijs kan worden afgeleid dat het feit zich heeft voorgedaan, en uit die bewijsmiddelen niet even goed kan worden afgeleid dat hetgeen de wederpartij met betrekking tot dat feit stelt, zich heeft voorgedaan, terwijl zich evenmin de situatie voordoet dat bewijsmateriaal dat redelijkerwijs verwacht mocht worden, ontbreekt.
4.8.
Hoewel er beelden en schriftelijke verklaringen van ter plaatse aanwezige getuigen zijn overgelegd, geven deze geen uitsluitsel over de vraag of het schip de pijler heeft geraakt. Daarbij is van belang dat in de lezing van Van der Wees de bulbsteven van het schip vlak langs een verticale buis van het stalen remmingwerk moet zijn gedraaid en vervolgens precies onder een horizontale buis van dit remmingwerk door moet zijn gestoken om de achter het remmingwerk gelegen fundatiepijler te raken. Dat dit, gelet op waterstand/getij, diepgang van het schip in beladen toestand en de dimensionering van remmingwerk en bulbsteven fysiek mogelijk is geweest en past bij de door de getuigen waargenomen scheepsbewegingen, staat nog onvoldoende vast na het verweer op dit punt van Explorer.
Ook staat nog onvoldoende vast dat het schadebeeld aan enerzijds de pijler en anderzijds de bulbsteven aansluit op de wijze waarop het schip volgens Van der Wees deze pijler zou hebben geraakt. Explorer heeft in dit verband betoogd dat voor een ernstige beschadiging van de pijler zoals deze zichtbaar is op de foto’s botsingskrachten zijn vereist die niet passen bij de relatief geringe verf-/coatingschade aan de bulbsteven. Ook over de richting van impact bestaan nog onduidelijkheden.
Verder is betwist dat de schade aan de pijler van recente aard was. Bovendien is gesteld dat, voor zover die schade toch van recente aard is, niet mag worden uitgesloten dat die schade door andere schepen dan de [naam zeeschip] is veroorzaakt voor of na 11 juli 2019. Tenzij concreet bewijs van raking door de [naam zeeschip] wordt geleverd, moet dus ook over het ontbreken van alternatieve scenario’s meer duidelijkheid ontstaan.
4.9.
Vooralsnog is de rechtbank niet gebleken dat iemand het gestelde raken van de pijler door de bulbsteven van de [naam zeeschip] op 11 juli 2019 daadwerkelijk heeft gezien. Wél is waargenomen dat de boegsteven van de [naam zeeschip] over de kade stak. Daarbij past dat de bulbsteven tegelijkertijd onder of tegen de kade stak. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat door getuigen bewegingen zijn waargenomen of trillingen zijn gevoeld, maar die bewegingen en trillingen hoeven niet noodzakelijkerwijs verband te houden met een raking van het schip met de pijler, zeker omdat het schip eerst het remmingwerk moet hebben bereikt voordat zij in de buurt kwam van de pijler en die bewegingen en trillingen dus mogelijk duiden op aanraking van het schip met het remmingwerk (waarop overigens tekenen van substantiële beschadiging ontbreken). Voor de vraag of het schip de pijler kan hebben geraakt lijkt van belang hoe ver de boegsteven van het schip over de kade heeft gestoken.
4.10.
Het nader door Van der Wees te leveren bewijs lijkt op voorhand dus te moeten zien op feiten waaruit volgt dat:
  • i) deze raking mogelijk is geweest, in die zin dat tijdens het afmeren van de [naam zeeschip] op 11 juli 2019 bij Van der Wees de bulbsteven van dat schip, al dan niet na (eerst) het remmingwerk te hebben geraakt, de achter het remmingwerk gelegen pijler kan hebben geraakt gelet op de dimensies van steven, remmingwerk en de pijler mede bezien in verband met de waterstand, de diepgang en de scheepsbeweging;
  • ii) het schadebeeld aan enerzijds de pijler en anderzijds de bulbsteven aansluit op de wijze waarop het schip volgens Van der Wees de pijler heeft geraakt; en voorts
  • iii) een alternatief scenario voor de beschadiging van de pijler (nagenoeg) is uitgesloten gelet op enerzijds de ouderdom van de breuk in de pijler en anderzijds de aanwezigheid en gedragingen van andere schepen dan de [naam zeeschip] in de buurt van deze pijler in de relevante periode voor het aanmeren van de [naam zeeschip] of tussen dat aanmeren en het ontdekken van de schade aan de pijler.
4.11.
Het is tegen deze achtergrond dat de rechtbank Van der Wees zal opdragen te bewijzen dat de schade aan de betonnen pijler het gevolg is van een raking op 11 juli 2019 tussen de bulbsteven van de [naam zeeschip] en deze pijler tijdens het afmeren van dat schip langs de kade van Van der Wees.
Vanzelfsprekend staat het Van der Wees vrij om haar bewijsvoering geheel naar eigen inzicht in te richten en lopen vorenstaande overwegingen niet vooruit op de bewijswaardering.
4.12.
Op de andere betwistingen en verweren van Explorer gaat de rechtbank op dit ogenblik nog niet in.
4.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt Van der Wees op te bewijzen dat de schade aan de betonnen pijler het gevolg is van een raking op 11 juli 2019 tussen de bulbsteven van de [naam zeeschip] en deze pijler tijdens het afmeren van dat schip langs de kade van Van der Wees;
5.2.
bepaalt dat indien een partij het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125 voor de rechter mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan;
5.3.
bepaalt dat de partij die getuigen wil laten horen ter uitvoering van het aan deze partij opgedragen bewijs, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- de te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden
februari tot en met mei 2022moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat de partij die getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag/dagen;
5.5.
bepaalt dat een partij die het aan deze partij opgedragen bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.
(1885/901)

Voetnoten

1.Mr. R.H. de Bock,