In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, een gezinsvervangend tehuis, voor het belastingjaar 2020. De waarde was vastgesteld op € 709.000,- door de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. Eiseres, die het niet eens was met deze waarde, heeft beroep ingesteld na een ongegrond verklaard bezwaar. Tijdens de zitting op 30 november 2021 zijn zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van verweerder verschenen, samen met taxateurs die de waarde van de onroerende zaak hebben getaxeerd.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2019 in geschil is. Eiseres heeft een lagere waarde van € 585.000,- bepleit, onderbouwd met een taxatierapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak incourant is en dat de waardeontwikkeling in de periode tussen de waardepeildatum en de verkoopdatum van de onroerende zaak, die op 18 mei 2020 plaatsvond, moet worden meegenomen. Eiseres stelde dat de waardeontwikkeling tussen de transactiedatum en de waardepeildatum tussen de 12% en 14% lag, terwijl verweerder een percentage van rond de 6% redelijk vond.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op basis van de koopsom en de daarop gegeven toelichting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de partijen.