ECLI:NL:RBROT:2021:12101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
C/10/614175 / FA RK 21-1663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning en zorgregeling in familierechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2021 een beschikking gegeven inzake vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door de man, die de verwekker is. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning, omdat dit zou betekenen dat de minderjarige automatisch de achternaam van de man zou krijgen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het belang van de man en de minderjarige bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij het behoud van de huidige achternaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen bezwaren heeft tegen de erkenning en dat de man de verwekker is van de minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek van de man om vervangende toestemming voor erkenning toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank ook een voorlopige regeling getroffen voor de omgang tussen de man en de minderjarigen. De man heeft verzocht om een zorgregeling, waarbij de minderjarigen eenmaal per twee weken bij hem verblijven. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan een hulpverleningstraject voor omgangsbegeleiding, en de behandeling van de zaak is pro forma aangehouden voor de duur van negen maanden. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man maandelijks op de hoogte moet houden van belangrijke zaken betreffende de minderjarigen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden, omdat er nog geen eindbeslissing is genomen over de verzoeken met betrekking tot het gezag, de omgang en de informatieregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/614175 / FA RK 21-1663
Beschikking van 24 september 2021 betreffende vervangende toestemming erkenning, het ouderlijk gezag, de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht dan wel de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de informatieregeling
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. I.K. Oosterveen te Rotterdam,
en
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat mr. P. de Boom te Rotterdam,
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam curator], advocaat te [vestigingsplaats], hierna te noemen de bijzondere curator.
Als informant wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna: de GI.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen ter griffie op 26 februari 2021;
  • de beschikking van deze rechtbank van 17 maart 2021, waarbij mr. Schuerman is benoemd tot bijzondere curator voor [naam kind 3];
  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 2 april 2021;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator, ingekomen op 23 april 2021;
  • het bericht met bijlage van de zijde van de vrouw van 30 augustus 2021;
  • het bericht van de zijde van de man van 2 september 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 september 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 1];
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam 2].

2..De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit de vrouw zijn geboren:
[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2011 te [geboorteplaats kind 1];
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2013 te [geboorteplaats kind 2];
[naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2014 te [geboorteplaats kind 3],
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2.3.
De man is de verwekker van de minderjarigen.
2.4.
De man heeft [naam kind 1] erkend op 16 augustus 2011 en de man heeft [naam kind 2] erkend op 16 juli 2013. [naam kind 3] is niet erkend.
2.5.
De vrouw onthoudt de man toestemming tot erkenning van [naam kind 3].
2.6.
De vrouw is belast met het gezag over de minderjarigen.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 februari 2021 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI tot 9 februari 2022.
2.8.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.

3..De beoordeling

3.1.
Vervangende toestemming
3.1.1.
Het verzoek strekt tot het aan de man verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [naam kind 3].
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Vervangende toestemming kan worden verleend, tenzij de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt, mits de man de verwekker is van de minderjarige.
De rechtbank moet daarbij de belangen van de minderjarige, de man en de vrouw wegen. De vrouw heeft met name belang bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met de minderjarige. De man heeft belang bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hem en de minderjarige. De belangen van de minderjarige kunnen zowel zijn gelegen bij een ongestoorde verhouding met de vrouw als bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de man.
3.1.4.
Niet in geschil is dat de man de verwekker is van [naam kind 3]. Uit het verslag van de bijzondere curator en ook uit wat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verklaart, begrijpt de rechtbank dat de vrouw ook geen bezwaren heeft tegen de erkenning. De vrouw stelt dat [naam kind 3] weet wie zijn vader is en beide partijen hebben toegezegd te zullen meewerken aan contactherstel tussen de man en de minderjarigen.
Op een andere manier is de rechtbank ook niet is gebleken dat door de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [naam kind 3] worden geschaad of dat de evenwichtige en sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [naam kind 3] door de erkenning in het gedrang komt. Ook de bijzondere curator en de raad zien geen contra-indicaties voor het geven van vervangende toestemming voor de erkenning.
Het bezwaar van de vrouw dat inhoudt dat [naam kind 3] dan automatisch de achternaam van de man zal krijgen, maakt duidelijk dat wijziging van de achternaam van [naam kind 3] voor haar ingrijpend is. Hoe vervelend dat ook is voor de vrouw zelf, bij de beoordeling van dit verzoek weegt dat niet zwaarder dan de belangen van de man en [naam kind 3] bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hen. Als een of beide partijen een andere achternaam voor een of meerdere minderjarigen zou(den) willen, dan is een andere procedure beschikbaar, zoals de vrouw weet gelet op haar verklaring dat zij een dergelijke procedure al is gestart.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen.
3.2.
Zorgregeling/omgangsregeling
3.2.1.
De man verzoekt vaststelling van een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) dan wel een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) als volgt:
  • de minderjarigen verblijven eenmaal per twee weken van zaterdag 09:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de man;
  • de minderjarigen verblijven om de beurt op vrijdagmiddag bij de man, zodat zij ter versterking van hun band ook individueel contact kunnen hebben met de man;
  • de minderjarigen verblijven in de zomervakantie twee weken bij de man en de helft van de feestdagen.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding. De rechtbank zal hen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit hulpverleningstraject, zoals is vermeld in het proces-verbaal dat partijen hebben ontvangen. Dit proces-verbaal is al verstuurd naar het routeringspunt, Jeugdteams Zuid-Holland Zuid, voor aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal ook deze beschikking versturen naar het routeringspunt.
3.2.4.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, het eindverslag over het verloop van het hulpverleningstraject in te dienen op de hierna vermelde wijze.
3.2.5.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak (in eerste instantie) in afwachting van de resultaten van dit hulpverleningstraject pro forma aanhouden voor de duur van negen maanden.
3.2.6.
Indien het hulpverleningstraject is beëindigd, zal de hulpverleningsinstantie het eindverslag versturen naar het routeringspunt. Het routeringspunt zal zorgdragen voor verzending van dit eindverslag aan de rechtbank. De rechtbank zal, indien het hulpverleningstraject is geslaagd, partijen en hun advocaten in de gelegenheid stellen om binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op het eindverslag. Na ontvangst van de reactie van (de advocaten van) partijen geeft de rechtbank, zonder nadere mondelinge behandeling, een eindbeschikking.
3.2.7.
Indien het hulpverleningstraject voortijdig is beëindigd dan wel de doelen niet (geheel) zijn behaald, zal het routeringspunt het eindverslag ook sturen aan de raad. De raad zal aan de hand van het eindverslag van de hulpverleningsinstantie bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht. De raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van het eindverslag de rechtbank te informeren of een raadonderzoek noodzakelijk wordt geacht.
3.2.8.
Een raadsonderzoek blijft achterwege indien de rechter meent voldoende ingelicht te zijn om een eindbeschikking te geven. De rechtbank zal de raad hierover berichten binnen uiterlijk een week nadat de raad de rechtbank heeft geïnformeerd over de noodzakelijkheid van een raadsonderzoek. De rechtbank bericht de raad slechts indien zij geen raadsonderzoek nodig acht.
3.2.9.
Indien de rechtbank met de raad een onderzoek noodzakelijk acht, geldt deze beschikking als een voorwaardelijke opdracht aan de raad om onderzoek te verrichten, indien het hulpverleningstraject (deels) niet is geslaagd. De raad wordt verzocht dit onderzoek te verrichten en daarvan bij de rechtbank, uiterlijk binnen vier maanden, een raadsrapport in te dienen. In dat geval volgt dus een nadere aanhouding van de zaak.
3.2.10.
Gelet op het vorenstaande wordt de raad voorwaardelijk verzocht om, indien het eindverslag van de hulpverleningsinstantie daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de navolgende vragen:
  • Welke zorgregeling /omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
3.2.11.
Na ontvangst van het raadsrapport zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren en zich uit te laten of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen.
3.2.12.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afspraken gemaakt over de voorlopige omgangsregeling met behulp van de GI, in afwachting van het starten van het hulpverleningstraject. De rechtbank zal de afspraken tussen partijen opnemen in de beschikking.
3.3.
Ouderlijk gezag
3.3.1.
De man verzoekt tezamen met de vrouw te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de rechtbank verzocht de beslissing op dit verzoek aan te houden in afwachting van de resultaten van de omgangsbegeleiding, waarbij ook ouderschapsgesprekken zullen worden gevoerd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de beslissing op het verzoek van de man om hem mede met het gezag te belasten ook aan te houden in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject.
3.3.4.
Aan de raad wordt voorwaardelijk verzocht, indien het eindverslag van de hulpverleningsinstantie met betrekking tot de omgang daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank ook advies uit te brengen over het verzoek tot gezamenlijk gezag.
3.4.
Informatieregeling
3.4.1.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw hem maandelijks op de hoogte moet houden over gewichtige aangelegenheden in het leven van de minderjarigen inzake hun welbevinden, gezondheid en ontwikkeling.
3.4.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afspraken gemaakt over de voorlopige informatieregeling. Deze afspraken gelden in ieder geval tot de beslissing op het verzoek van de man om hem mede met het gezag te belasten. De man verklaart dat de informatieregeling minder relevant zal zijn als de omgang op termijn goed en frequent loopt. De rechtbank zal de voorlopige afspraken opnemen in de beschikking. Ook is afgesproken dat de GI de man zal informeren over de ondertoezichtstelling, dus dat hoeft de vrouw in principe niet te doen.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Omdat ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot het gezag, de omgang en de informatieregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent [naam man], geboren op [geboortedatum man] te [geboorteplaats man], vervangende toestemming voor erkenning van:
[naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2014 te [geboorteplaats kind 3];
4.2.
neemt op de voorlopige onderlinge regeling die partijen over de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht hebben getroffen, te weten:
- in afwachting van het starten van het hierna te noemen hulpverleningstraject omgangsbegeleiding zullen de contacten tussen de man en de minderjarigen onder begeleiding van de GI worden opgebouwd. De omgang zal eenmaal per drie tot vier weken plaatsvinden, waarbij de duur en frequentie afhankelijk is van hoe de minderjarigen op de omgang reageren en in hoeverre de GI de begeleiding kan realiseren;
4.3.
neemt op de voorlopige onderlinge regeling die partijen over de informatieregeling hebben getroffen, te weten dat de vrouw de man eenmaal per maand per e-mail informeert over belangrijke zaken over de minderjarigen;
4.4.
stelt vast dat partijen, te weten:
[naam man],
wonende te [adres man],
en
[naam vrouw],
wonende te [adres vrouw];
bij proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding en dat het routeringspunt zorgdraagt voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
4.5.
bepaalt dat partijen met behulp van dit hulpverleningstraject zullen proberen te bewerkstelligen dat de omgang en het contact tussen de man en de minderjarigen wordt hersteld en dat zij afspraken zullen maken aan de hand waarvan de minderjarigen onbelast contact en omgang kunnen hebben met beide partijen;
4.6.
draagt de griffier op binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar het routeringspunt Zuid-Holland Zuid;
4.7.
bepaalt dat het routeringspunt vóór na te melden pro formadatum het eindverslag van de hulpverleningsinstantie aan de rechtbank verzendt en daarvan gelijktijdig een afschrift aan de raad voor de kinderbescherming verzendt, indien het hulpverleningstraject niet dan wel deels is geslaagd;
4.8.
draagt de griffier op na ontvangst van het eindverslag een afschrift daarvan aan beide partijen en hun advocaten te versturen;
4.9.
verzoekt partijen, na ontvangst van het eindverslag van een geslaagd hulpverleningstraject, binnen een termijn van twee weken schriftelijk hierop te reageren;
4.10.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming bij een geheel of gedeeltelijk niet geslaagd hulpverleningstraject:
- te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen;
- de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren; en
- indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel; en
- daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen,
met dien verstande dat de rechtbank kan beslissen, mits voldoende ingelicht, om zonder voormeld raadsonderzoek een eindbeschikking te geven;
4.11.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de vervangende toestemming voor erkenning;
4.12.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgangsregeling dan wel zorgregeling, het gezag en de informatieregeling aan tot
1 mei 2022 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Stolk op 24 september 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.