ECLI:NL:RBROT:2021:12154

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
9169327 CV EXPL 21-14243
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot niet-ontvankelijkverklaring in civiele procedure tussen Urbanic Netherlands II C.V. en [gedaagde]

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de commanditaire vennootschap Urbanic Netherlands II C.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde]. De zaak betreft een incident waarbij Urbanic verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde]. De kantonrechter heeft op 26 november 2021 uitspraak gedaan in het incident. De procedure is gestart met een dagvaarding op 13 april 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 november 2021 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Urbanic heeft diverse processtukken overgelegd, maar niet alle gevraagde documenten zijn ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering tot niet-ontvankelijkverklaring geen incident is, maar een principaal verweer dat eerder naar voren had moeten worden gebracht. De kantonrechter heeft [gedaagde] niet ontvankelijk verklaard in haar incidentele vordering en de overige incidentele vorderingen afgewezen. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De hoofdzaak is aangehouden voor een conclusie van antwoord van [gedaagde] op een later te bepalen rolzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9169327 CV EXPL 21-14243
uitspraak: 26 november 2021
vonnis van de kantonrechter in het incident, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de commanditaire vennootschap
Urbanic Netherlands II C.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 13 april 2021,
verweerster in het vrijwaringsincident,
gemachtigde: mr. E.M. de Bie te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
gedaagde,
eiseres in het vrijwaringsincident,
gemachtigde: mr. B. Coskun te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Urbanic’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• het tussenvonnis van 20 augustus 2021 en de daarin genoemde stukken;
• nadere producties van de zijde van Urbanic, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2021;
• een nadere productie van de zijde van Urbanic, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2021.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 10 november 2021. Van de zijde van Urbanic is [naam 1] ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Van de zijde van [gedaagde] is de gemachtigde verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis in het incident bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

Ten aanzien van de incidenten
2.1
In het voornoemde tussenvonnis heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling gelast alsmede Urbanic verzocht (nadere) stukken over te leggen. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 10 november 2021 heeft Urbanic een deel van de gevraagde stukken in het geding gebracht, zijnde een akte van levering d.d. 28 februari 2020 inzake (onder meer) het gehuurde, een uittreksel Eigendomsinformatie van het Kadaster van het gehuurde d.d. 24 juni 2021, een verklaring tevens procesvolmacht van de bestuurder van de stichting en uittreksels handelsregister d.d. 29 oktober 2021 van de stichting en de B.V. De door de kantonrechter verzochte kopie van de huurovereenkomst tussen partijen, dan wel stukken waaruit blijkt dat Urbanic de huurovereenkomst heeft voortgezet, zijn door Urbanic niet overgelegd.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de incidentele vorderingen namens [gedaagde] – samengevat - als volgt nader toegelicht. Omdat het Burgerlijk Wetboek het begrip economisch eigenaar niet kent, moet ofwel de stichting ofwel de B.V. worden aangemerkt als verhuurder. De door Urbanic overgelegde procesvolmacht – die pas na de opzegging van de huurovereenkomst is afgegeven - is niet voldoende om Urbanic de nieuwe verhuurder te maken. Hiervoor is vereist dat er een contractsovername als bedoeld in artikel 6:159 BW plaatsvindt, maar daarvan is niet gebleken. Ook is er geen lastgevingsovereenkomst of uitgebreide omschrijving van de bevoegdheden van de C.V. beschikbaar. Urbanic had daarom de zaak moeten intrekken en de juiste partij moeten dagvaarden.
2.3
Urbanic heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat – in tegenstelling tot hetgeen in de dagvaarding is opgenomen – de stichting de eigenaar van het gehuurde is en Urbanic de verhuurder. Namens de stichting is een procesvolmacht gegeven aan de C.V. waarin is opgenomen dat de C.V. bevoegd is alle rechtshandelingen met betrekking tot het gehuurde te verrichten en deze procesvolmacht is voldoende om Urbanic als verhuurder te kunnen aanmerken, aldus Urbanic.
2.4
In de 10e afdeling van titel 2 van boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zijn de incidentele vorderingen geregeld. Daarin is niet voorzien in een incident met betrekking tot de vraag of de partijen wel in enige rechtsverhouding staan tot elkaar. De vraag of Urbanic verhuurder is van [gedaagde] heeft betrekking op de aard van de materiële rechtsverhouding. De vordering tot niet ontvankelijk verklaring is dan ook geen incident. Ook is het geen exceptie in de zin van artikel 128 lid 3 Rv. Het betreft een principaal verweer ten gronde dat bij conclusie van antwoord naar voren had dienen te worden gebracht. Zie daarvoor ook Hof Den Bosch 21 april 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:1377).
De kantonrechter zou dan ook enkel op dit principale verweer hebben te beslissen en de betreffende conclusie als conclusie van antwoord hebben moeten aanmerken, zij het dat daarnaast door [gedaagde] andere incidenten zijn opgeworpen (zie hierna) die wel als incident zijn aan te merken. Derhalve zal thans worden volstaan met het [gedaagde] niet ontvankelijk verklaren in haar incidentele vordering tot niet ontvankelijkheid.
2.5
De subsidiair gevorderde incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van de B.V. zal worden afgewezen, nu [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dit deel van haar vordering niet langer te handhaven.
2.6
Tot slot komt ook de subsidiair gevorderde incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [naam 2] niet voor toewijzing in aanmerking. Voorwaarde voor de toewijsbaarheid van deze vordering is dat de in vrijwaring op te roepen persoon krachtens een rechtsverhouding met [gedaagde] verplicht is de nadelige gevolgen van een eventuele veroordeling van [gedaagde] in de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk te dragen. Naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd is niet vast komen te staan dat aan voornoemde voorwaarde is voldaan. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom [naam 2] in vrijwaring opgeroepen dient te worden. Zij heeft immers geen verklaring van hem overgelegd of anderszins aangetoond dat zij de gevolgen van een eventuele veroordeling in de hoofdzaak kan afwentelen op [naam 2]. Gelet op het voorgaande wordt ook dit deel van de vordering afgewezen.
2.7
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld (2 punten à € 187,-).
In de hoofdzaak
2.8
[gedaagde] heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak. Zij zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om in de hoofdzaak een conclusie van antwoord te nemen op na te melden rolzitting. De kantonrechter zal op die rolzitting geen verder uitstel verlenen vanwege de vertraging die is ontstaan door het ten onrechte opgeworpen incident tot niet ontvankelijkheid.
2.9
Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak zal worden aangehouden.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
in de incidenten
verklaart [gedaagde] niet ontvankelijk voor wat betreft het door haar opgeworpen incident tot niet ontvankelijkheid van Urbanic;
wijst de overige incidentele vorderingen af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Urbanic vastgesteld op € 374,- aan salaris voor de gemachtigde.
in de hoofdzaak
verwijst de hoofdzaak naar de rolzitting van
donderdag 23 december 2021 om 14:30 uurvoor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde];
Verder uitstel daarvan zal – behoudens zeer klemmende omstandigheden – niet worden verleend;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling en houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416/933