ECLI:NL:RBROT:2021:12176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
C/10/625286 / KG ZA 21-786
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot verkoop van de echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd zijn geweest. De man vorderde vervangende toestemming voor de verkoop van de echtelijke woning, omdat de vrouw niet meewerkte aan de verkoop en overdracht van haar aandeel in de woning. De man stelde dat hij op korte termijn wilde worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen en dat hij wilde profiteren van de overwaarde van de woning. De vrouw voerde verweer en stelde dat zij bezig was met het verkrijgen van financiering voor de overname van het aandeel van de man, maar dat dit proces was vertraagd door een bestaande schuld op naam van beide partijen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat zij op korte termijn in staat was om de man uit te kopen, ondanks dat zij voldoende gelegenheid had gekregen om dit te regelen. De voorzieningenrechter verleende de man machtiging om de woning te gelde te maken, onder de voorwaarde dat de koopsom boven de taxatiewaarde van € 185.000,- lag. Tevens werd bepaald dat, indien de vrouw niet meewerkte aan de verkoop, dit vonnis in de plaats zou treden van de vereiste wilsverklaring en handtekening van de vrouw. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/625286 / KG ZA 21-786
Vonnis in kort geding van 13 december 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. P. Hoogenraad te Maassluis.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 september 2021, met 12 producties;
  • de mondelinge behandeling op 29 oktober 2021;
  • de pleitnota van de vrouw, met producties.
1.2.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen de door de vrouw ter zitting ingediende producties. De voorzieningenrechter heeft dat bezwaar afgewezen en de producties aanvaard, omdat de man in staat is om, gezien de beperkte omvang van die producties (3 pagina’s in totaal), voldoende verweer daartegen te voeren.
1.3.
Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter de zaak pro forma een maand aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een regeling te beproeven.
Bij e-mail van 29 november 2021 heeft de advocaat van de man aan de griffie van deze rechtbank bericht dat de man vonnis wenst.
1.4.
Daarop is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 26 september 2012 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Partijen zijn, ieder voor de helft, eigenaar van de woning gelegen te [adres] (hierna: de woning).
2.2.
Bij beschikking van 13 november 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 9 april 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat, indien partijen het niet eens worden over wie de woning krijgt toegescheiden, de woning in het kader van de verdeling moet worden verkocht en op welke wijze dat dient te geschieden.
2.4.
Bij vonnis van 24 september 2020 heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam de vrouw veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van en de
daaropvolgende overdracht van (haar aandeel) in de woning, door nakoming van hetgeen daartoe reeds is bepaald in de beschikking van 13 november 2018 onder punt 3.12 van het dictum (dat weer verwijst naar onder meer r.o. 2.8.10 en 2.8.11), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft vanaf 30 dagen na betekening van dat vonnis, een en ander tot een maximum van € 25.000,00.
2.5.
Bij exploot van 12 oktober 2020 heeft de man de vonnissen van 13 november 2018 en 24 september 2020 aan de vrouw laten betekenen, met aanzegging van dwangsommen indien de vrouw in gebreke blijft om aan de veroordeling te voldoen.
2.6.
Vanaf januari 2021 hebben partijen gecorrespondeerd over de overname van het aandeel van de man in de woning door de vrouw. Na een sommatie van de man om de benodigde stukken aan de notaris te verstrekken, heeft de vrouw bij e-mail van 13 juli 2021 aan de advocaat van de man medegedeeld dat zij tegenslag heeft gehad vanwege een openstaand krediet op naam van de man waar zij niets van afweet. Bij e-mail van 3 augustus 2021 heeft de hypotheekadviseur van de vrouw aan de advocaat van de man medegedeeld dat de uitkoop van de man door de vrouw vertraging heeft opgelopen, doordat er nog een krediet openstaat op naam van beide partijen bij een kredietverstrekker.

3..Het geschil

3.1.
De man vordert om hem bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vervangende toestemming te geven tot verkoop en levering van de woning te [adres], zulks onder de voorwaarde dat de koopsom gelegen is boven de taxatiewaarde per
september 2020 van € 185.000,- en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de vrouw ter zake van de aan de makelaar te verstrekken verkoopopdracht, de koopovereenkomst van de woning en de door de notaris op te stellen akte van levering en alle overige handelingen die nodig zijn om de verkoop en de overdracht te bewerkstelligen.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De man heeft gesteld dat hij op zo’n kort mogelijke termijn wenst te worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen en dat hij wil profiteren van de aanzienlijke overwaarde die volgens hem thans op de woning ligt. Daarmee is het spoedeisende belang bij zijn vordering voldoende gegeven. Dat de hypothecaire lasten en overige kosten van de woning volledig door de vrouw worden voldaan, zoals door de vrouw is betoogd, doet niet af aan het spoedeisende karakter van de vordering.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de vrouw bij vonnis van 24 september 2020 door de voorzieningenrechter te Rotterdam is veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van en de daaropvolgende overdracht van (haar aandeel) in de woning op de wijze zoals bepaald in de beschikking van 13 november 2018. De man heeft gesteld dat hij met de uitvoering van dit vonnis heeft gewacht om de vrouw eerst in de gelegenheid te stellen om het aandeel van de man in de woning over te nemen.
4.3.
De vrouw voert aan dat zij eind 2020 bij de huidige hypotheekverstrekker Aegon een aanvraag heeft gedaan voor ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid en voor een verhoging van de hypotheek in verband met de uitkoop van de man, maar dat die aanvraag is gestokt toen een schuld van Kedin, die op naam van beide partijen staat, boven water kwam. Ter onderbouwing heeft zij een e-mailbericht van haar hypotheekadviseur van 28 oktober 2021 en een afschrift van een kredietoverzicht van Stichting BKR (hierna: BKR) overgelegd.
4.4.
Duidelijk is dat de vrouw vanaf eind 2020 bezig is om de financiering van de overname van het aandeel van de man in de woning voor elkaar te krijgen, maar dat dit niet is gelukt. Voor zover de vrouw meent dat haar dit niet kan worden verweten, omdat de aanvraag is gestokt door een bestaande schuld die op beider namen staat, wordt dit verweer niet gevolgd. Die omstandigheid komt voor haar rekening en risico. Gelet op het overzicht van BKR lijkt het er overigens op dat de schuld enkel op naam staat van de vrouw. Ter zitting bleek uit het bericht van de hypotheekadviseur van de vrouw dat inmiddels een tweede aanvraag was ingediend en dat het aanvraagproces enkele weken zou duren. Mede naar aanleiding daarvan is de procedure nog een maand pro forma aangehouden om te bekijken of de vrouw alsnog de financiering rond zou kunnen krijgen. Niet gebleken is dat dat het geval is.
4.5.
Nu de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij, op korte termijn, financieel in staat is om de man uit te kopen, terwijl zij daartoe voldoende in de gelegenheid is gesteld, en gelet op het vonnis van 24 september 2020 heeft de man naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende grond en belang bij toewijzing van zijn vordering. Ten behoeve van de voldoening van de hypotheekschuld zal de man op de voet van artikel 3:174 lid 1 BW worden gemachtigd om de woning te gelde te maken. Daaronder vallen dus de handelingen die nodig zijn om de verkoop en de overdracht van de woning te bewerkstelligen. Voorts zal worden bepaald dat, indien de vrouw de in het kort geding vonnis van 24 september 2020 bevolen medewerking niet verleent, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de vrouw ter zake van de aan de makelaar te verstrekken verkoopopdracht, de koopovereenkomst van de woning en de door de notaris op te stellen akte van levering.
4.6.
Aangezien partijen getrouwd zijn geweest, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent de man machtiging tot het te gelde maken van de woning te [adres], zulks onder de voorwaarde dat de koopsom is gelegen boven de taxatiewaarde per september 2020 van € 185.000,-;
5.2.
bepaalt dat, indien de vrouw de in het kort geding vonnis van 24 september 2020 bevolen medewerking niet verleent, dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring, medewerking en/of handtekening van de vrouw ter zake van de aan de makelaar te verstrekken verkoopopdracht, de koopovereenkomst van de woning en de door de notaris op te stellen akte van levering;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. P. de Bruin op 13 december 2021.
2091 / 1573