ECLI:NL:RBROT:2021:1218

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
C/10/589967 / HA ZA 20-74
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens tekortkomingen in managementovereenkomsten en onverschuldigde betaling

In deze zaak vorderden de eiseressen, twee besloten vennootschappen, schadevergoeding van de gedaagde, een scheepvaartmanagementbureau, wegens tekortkomingen in de uitvoering van managementovereenkomsten. De eiseressen stelden dat de gedaagde niet de zorgvuldigheid had betracht die van een goed opdrachtnemer verwacht mag worden, en dat er onverschuldigde betalingen hadden plaatsgevonden. De rechtbank behandelde de procedure die begon met een dagvaarding op 2 januari 2020 en concludeerde dat de gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen. De eiseressen voerden aan dat de gedaagde te veel managementvergoeding in rekening had gebracht en dat hij zich ongerechtvaardigd had verrijkt door gelden van de rekeningen van de eiseressen naar zichzelf over te maken. De gedaagde betwistte deze claims en voerde aan dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten met finale kwijting, waardoor de eiseressen niets meer te vorderen hadden. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims en dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig was. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/589967 / HA ZA 20-74
Vonnis van 3 februari 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 2] ,
eiseressen,
advocaat mr. B. van Treijen te Lent,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde]
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Hoogendam te Gorinchem.
Partijen worden hierna aangeduid met [naam eiseres 1] , [naam eiseres 2] en [naam gedaagde] . Waar eiseressen gezamenlijk worden bedoeld, worden zij aangeduid met [eiseressen] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 januari 2020;
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord, met 8 producties;
  • de conclusie van repliek, met 1 productie;
  • de conclusie van dupliek, met 1 productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam gedaagde] is een scheepvaartmanagementbureau, gedreven door [naam 1] . [naam gedaagde] houdt zich als makelaar onder meer bezig met de aankoop en verkoop, de financiering, de verzekeringen en het management van schepen.
2.2.
[naam 2] (hierna: [naam 2] ) is schipper en bestuurder van [naam bedrijf 1] (hierna [naam bedrijf 1] ). [naam bedrijf 1] is bestuurder van de scheepvaartondernemingen [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] .
2.3.
[naam 2] heeft [naam gedaagde] ingeschakeld als scheepvaartmanager voor [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] . [naam gedaagde] ontving hiervoor maandelijks een bedrag van € 1.000 per onderneming.
[naam gedaagde] was het postadres van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] . [naam gedaagde] deed de betalingen vanaf de bankrekening van [eiseressen] ., stuurde facturen door naar de boekhouder, hield het contact met de bevrachter over de financiën en had contact met financiers en crediteuren.
De inhoud van de managementovereenkomsten is door partijen niet op schrift gesteld.
2.4.
[naam eiseres 1] exploiteerde het enkelwandige motortankschip [naam schip 1] met bouwjaar 1972, [naam eiseres 2] exploiteerde de dubbelwandige binnenvaarttanker [naam schip 2] . De aankoop van de [naam schip 1] is door bemiddeling van [naam gedaagde] tot stand gekomen.
De [naam schip 1] is op 8 november 2007 gekocht van VEKA voor een koopprijs van € 575.000. VEKA heeft financiering verstrekt voor € 530.000 en een recht van eerste hypotheek op het schip verkregen. De [naam schip 1] voer voor bevrachter Oeltrans Befrachtungsgesellschaft GmbH (hierna Oeltrans). Oeltrans heeft financiering verstrekt voor € 75.000 en een recht van tweede hypotheek op het schip verkregen.
[naam gedaagde] heeft de hypothecaire inschrijvingen, de lening en de bevrachting door Oeltrans geregeld.
2.5.
Oeltrans betaalde in 2010 steeds vaker de met [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] overeengekomen vracht van € 1.100 per dag niet, waardoor er een betalingsachterstand ontstond van Oeltrans van in totaal € 340.000.
2.6.
Oeltrans is op 25 februari 2011 failliet gegaan.
2.7.
Op haar verzoek heeft [naam gedaagde] op 1 oktober 2014 een notariële volmacht gekregen voor de uitvoering van haar taken voor de scheepvaartondernemingen [eiseressen] . en voor de holding [naam bedrijf 1] . [naam 2] heeft [naam gedaagde] hierbij last en volmacht gegeven om voormelde vennootschappen in alle opzichten te vertegenwoordigen en al hun rechten en belangen, zonder enige uitzondering, op het gebied van het verbintenissenrecht, het zakenrecht, het fiscaal recht, het procesrecht en elk ander rechtsgebied waar te nemen.
2.8.
[naam 2] heeft de overeenkomsten met [naam gedaagde] op of omstreeks 5 juni 2018 opgezegd en de administratie van [eiseressen] . opgeëist.
2.9.
[naam 2] heeft op 12 juni 2018 bij [naam gedaagde] dozen met administratie opgehaald. Op verzoek van [naam gedaagde] heeft [naam 2] een document ondertekend, waarin de volgende tekst is opgenomen:
“Partij A:
[naam 2]
[adres]
Handelende voor zich in
• Privé
• en onder de naam
o [naam eiseres 1]
o [naam bedrijf 1]
o [naam eiseres 2]
Partij B:
[naam bedrijf 2] en [naam gedaagde] ten deze vertegenwoordigd door [naam 1]
, gevestigd te
[adres]
Partij B draagt over aan Partij A:
• Alle documenten welke B onder zich heeft van A
• B zal niet meer handelen conform de notariële volmacht
• Totale aanwezige stukken alsmede administratie wordt aan A overgedragen
• Partij A en Partij B zullen zich in de toekomst in het maatschappelijk verkeer jegens elkaar
gedragen overeenkomstig de normen van zorgvuldigheid.
• Voorts zullen Partij A en Partij B zich in de toekomst onthouden van het doen van negatieve,
schadelijke en/of (anderszins) ongunstige uitlatingen over de ander jegens derden, alles in de
ruimste zin van het woord
• Met inachtneming en na uitvoering van hetgeen in deze overeenkomst is geregeld, verlenen
partijen elkaar over en weer finale en algehele kwijting ter zake van al hetgeen zij uit hoofde
van de werkzaamheden onder de machtiging en verdere zaken welke gedaan zijn
Aldus opgemaakt te Sliedrecht, 12 juni 2018”
2.10.
[naam 2] heeft [naam gedaagde] bij brief van 29 maart 2019 aansprakelijk gesteld voor de door [eiseressen] . geleden schade en [naam gedaagde] een termijn gesteld om de ontbrekende administratie te verstrekken.

3..Het geschil

3.1.
[eiseressen] . vordert na vermindering van eis, verkort weergegeven, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding wegens tekortkomingen in zijn handelen jegens [eiseressen] . danwel wegens onverschuldigde onttrekkingen en daarbij de schade begroot voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 op een bedrag van € 94.557,- danwel op een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
[naam gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseressen] . legt aan haar vordering ten grondslag dat [naam gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de managementovereenkomsten.
Deze overeenkomsten kwalificeren als overeenkomsten van opdracht. De taak van [naam gedaagde] was om als manager op de wal alle bestuurderstaken uit te voeren, waaronder ook de afhandeling van bevrachting en het crediteurenbeheer. [naam gedaagde] is in de uitvoering van die taak toerekenbaar tekortgeschoten en heeft niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van een goed opdrachtnemer ingevolge artikel 7:401 BW mag worden verwacht, zodat [naam gedaagde] ingevolge artikel 6:74 BW schadeplichtig is.
[naam gedaagde] heeft te veel aan managementvergoeding in rekening gebracht over de periode na 1 juli 2017, nu wegens het teruglopen van de markt vanaf juli 2017 een managementvergoeding van € 600,- per schip was afgesproken.
3.3.
Daarnaast heeft [naam gedaagde] zichzelf verrijkt ten koste van de scheepvaart-ondernemingen door gelden te onttrekken van de rekeningen van [eiseressen] ., zodat [naam gedaagde] op grond van onverschuldigde betaling gehouden is tot terugbetaling van deze bedragen. Uit de administratie volgt dat [naam gedaagde] over de periode 2015 tot aan het einde van de overeenkomsten in totaal een bedrag van € 94.557,75 te veel in rekening heeft gebracht bij [eiseressen] ., zodat [eiseressen] . dit bedrag als onverschuldigd betaald terugvordert.
3.4.
Voor zover schade is en wordt geleden door [naam 2] in privé, heeft [naam 2] [eiseressen] . last en volmacht gegeven om de schade in eigen naam te vorderen.
3.5.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseressen] . in hun vorderingen althans afwijzing van de vorderingen van [eiseressen] ., met veroordeling van [eiseressen] ., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.6.
[naam gedaagde] voert aan dat partijen op 12 juni 2018 een vaststellingsovereenkomst met finale kwijting zijn overeengekomen. [naam gedaagde] betwist dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de managementovereenkomsten en/of dat er onverschuldigde onttrekkingen zijn geweest. [naam 2] heeft geen rekening gehouden met de extra werkzaamheden van [naam gedaagde] .
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[eiseressen] . gronden hun vordering op toerekenbare tekortkoming van [naam gedaagde] in de nakoming van de managementovereenkomsten en/of onverschuldigde betaling.
4.2.
[naam gedaagde] voert als meest verstrekkend verweer aan dat partijen op 12 juni 2018 een vaststellingsovereenkomst, althans een partijen bindende overeenkomst hebben gesloten ter vaststelling van de rechtspositie over en weer, met finale kwijting na uitvoering van de afspraken, zodat [eiseressen] . niets meer van [naam gedaagde] te vorderen hebben.
4.3.
[eiseressen] . hebben in reactie op het verweer gesteld dat [naam gedaagde] [naam 2] heeft verleid om voor ontvangst te tekenen met een zinnetje op de ontvangstbevestiging over finale kwijting. [eiseressen] . stellen dat [naam 2] - die niet goed is in woord en geschrift - heeft gedwaald over de inhoud en de strekking die [naam gedaagde] aan de ontvangstbevestiging wilde toekennen, zodat wegens het ontbreken van wilsovereenstemming geen (vaststellings)overeenkomst tot stand is gekomen. [eiseressen] . stellen dat [naam 2] slechts heeft getekend voor de ontvangst van de verkregen stukken. [eiseressen] . hebben de door [naam gedaagde] als ‘vaststellingsovereenkomst’ aangeduide overeenkomst – voor zover deze wel tot stand zou zijn gekomen – buitengerechtelijk vernietigd, wegens dwaling dan wel wegens misbruik van omstandigheden of bedrog.
beroep van [eiseressen] . op dwaling, bedrog dan wel misbruik van omstandigheden
4.4.
Artikel 6:228 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar is, indien, voor zover thans relevant, de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij of indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
Bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW) is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
Misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW) is aanwezig ‘wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand, of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden’.
4.5.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv berust op [eiseressen] . de stelplicht en - bij voldoende betwisting - bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van (een van de) hierboven in 4.4. weergegeven feitelijke situaties.
4.6.
[eiseressen] . heeft in dit verband gesteld dat [naam gedaagde] [naam 2] heeft meegedeeld dat het om een handtekening voor ontvangst van de administratie ging en niet heeft gezegd dat er een kwijting in het stuk was opgenomen, hetgeen volgens [eiseressen] . verwijtbaar is omdat [naam gedaagde] weet dat [naam 2] niet goed is in woord en geschrift.
Dat [naam gedaagde] niet expliciet heeft genoemd dat in de ter ondertekening voorgelegde tekst ook een passage stond betreffende ‘kwijting’ en alleen gesproken heeft over een ‘ontvangstbevestiging’, is ontoereikend om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van dwaling danwel bedrog of misbruik van omstandigheden. De tekst van het document is kort, overzichtelijk en bevat slechts de hierboven onder 2.9 (na de zogeheten
bulletpoints•) weergegeven zes punten. [naam 2] had die tekst voordat hij het document ondertekende eenvoudig kunnen lezen. De enkele (niet nader uitgewerkte of onderbouwde) stelling van [eiseressen] . dat [naam 2] niet goed was in woord en geschrift is onvoldoende om te concluderen dat [naam gedaagde] door de tekst aan [naam 2] ter ondertekening aan te bieden zonder expliciet te wijzen op de kwijtingspassage, misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden danwel [naam 2] heeft bedrogen of heeft doen dwalen. Dit zou mogelijk anders zijn geweest, indien [naam 2] niet kon lezen en [naam gedaagde] daarvan op de hoogte was geweest. Dat dit het geval is, is echter gesteld noch gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat [naam 2] niet bij machte was om zijn zakelijke belangen te overzien of naar behoren te behartigen. Het had dan ook op de weg van [eiseressen] . gelegen om, gedetailleerd en gedocumenteerd te onderbouwen dat en waarom [naam 2] zelfs deze korte en overzichtelijke tekst niet begreep of redelijkerwijs niet kon begrijpen en dat [naam gedaagde] dit wist danwel behoorde te weten en [naam 2] van de kwijting op de hoogte had moeten stellen. [eiseressen] . heeft dit echter niet gedaan. Op [naam gedaagde] rustte - zonder nadere bijkomende omstandigheden, die gesteld noch gebleken zijn - dan ook niet de plicht om [naam 2] op de kwijting in de tekst te wijzen. Van [naam 2] mocht worden verwacht dat hij de tekst - die niet meer dan een alinea besloeg - zou lezen voor ondertekening van het document. Van een situatie ‘dat [naam gedaagde] uitlatingen heeft gedaan waarop [naam 2] mocht afgaan en op grond waarvan [naam 2] een verkeerde voorstelling van zaken heeft gekregen bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst’, is dan ook evenmin sprake.
4.7.
Andere concrete stellingen die haar beroep op dwaling, bedrog dan wel misbruik van omstandigheden onderbouwen hebben [eiseressen] . niet ingenomen. Dat bij de totstandkoming van de ‘vaststellingsovereenkomst’ sprake is geweest van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden is onvoldoende gesteld of gebleken. Dat betekent dat het beroep van [eiseressen] . op deze wilsgebreken faalt en de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd.
finale kwijting
4.8.
De vraag is wat partijen met betrekking tot de kwijting zijn overeengekomen De betekenis van een kwijtingsverklaring moet door uitleg worden vastgesteld. Omdat een partij met het verlenen van kwijting afstand doet van een recht dient een kwijting eng uitgelegd te worden. Behalve op de taalkundige betekenis van de tekst van de overeenkomst komt het daarbij aan op wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden.
4.9.
Vast staat dat de tekst van het document door [naam gedaagde] is opgesteld en niet van te voren aan [eiseressen] . of [naam 2] is gestuurd. Gesteld noch gebleken is dat partijen voorafgaand aan de ondertekening over de inhoud van de tekst met elkaar hebben gesproken. De tekst is kort, overzichtelijk en bevat slechts de hierboven onder 2.9 (na de zogeheten
bulletpoints•) weergegeven zes punten. Daarom mocht [naam gedaagde] er redelijkerwijs op vertrouwen dat (ook) [naam 2] de betekenis daarvan begreep en dat [naam 2] door ondertekening van het document mede instemde met het verlenen van “kwijting” aan [naam gedaagde] .
4.10.
Ten tijde van de ondertekening van het document door [naam 2] waren de verwijten die [naam 2] in de onderhavige procedure aan [naam gedaagde] maakt niet bekend. De vraag is of [naam gedaagde] onder die omstandigheden redelijkerwijs mocht begrijpen dat ook de onderhavige vorderingen, die zien op tekortkomingen in de nakoming van de managementovereenkomsten dan wel onverschuldigde onttrekkingen, onder de kwijting vielen.
4.11.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een kwijting of kwitantie (art. 6:48- 49 BW) niet meer inhoudt dan een (tot bewijs strekkende) verklaring dat de betreffende betaling (of in dit geval de overhandiging van de administratie) heeft plaatsgevonden. In een dergelijke verklaring ligt niet zonder meer ook een kwijtschelding als bedoeld in art. 6:160 lid 2 BW besloten. Dat de betrokken partij met het woord
kwijtingeen dergelijke kwijtschelding heeft bedoeld zal de wederpartij derhalve niet mogen begrijpen, tenzij aanvullende tekst en/of de relevante omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dat het woord finale is toegevoegd maakt dat niet anders; daarmee wordt slechts tot uitdrukking gebracht dat het een eindbetaling betreft, waarna geen verdere betalingen meer aan de orde zijn.
4.12.
De in het door [naam 2] ondertekende document opgenomen tekst:
“Met inachtneming en na uitvoering van hetgeen in deze overeenkomst is geregeld, verlenen partijen elkaar over en weer finale en algehele kwijting ter zake van al hetgeen zij uit hoofde van de werkzaamheden onder de machtiging en verdere zaken welke gedaan zijn”
moet in redelijkheid zo worden begrepen dat met de inontvangstneming van de administratie door [naam 2] de managementovereenkomsten en de volmacht aan [naam gedaagde] zijn beëindigd. Van een aanvullende tekst, die redelijkerwijs kan worden begrepen als een kwijtschelding van toekomstige verplichtingen, is geen sprake.
Ten tijde van de ontvangst van de administratie had [naam 2] nog geen onderzoek kunnen doen naar het optreden van [naam gedaagde] tijdens de looptijd van de managementovereenkomsten en de volmacht. [naam 2] kon op dat moment niet redelijkerwijs verwachten dat er sprake zou zijn van de thans gestelde onregelmatigheden in het management van [naam gedaagde] .
4.13.
Een redelijke uitleg is dus dat de kwijting alleen zag op de werkzaamheden van [naam gedaagde] waarvan [naam 2] op dat moment op de hoogte was dan wel behoorde te zijn. Van [naam 2] kan niet worden verwacht dat hij met de ondertekening van het document kwijting wenste te verlenen voor zaken waarmee hij niet bekend was. Dit staat ook op gespannen voet met de aard van een kwijtingsverklaring die een vorm van afstand van recht (om niet) is, waarbij als uitgangspunt geldt dat een schuldeiser het recht waarvan hij afstand doet kent. Dat betekent dat de kwijting niet zag op de in deze procedure door [eiseressen] . ingestelde vorderingen op grond van tekortkomingen in de nakoming van de managementovereenkomsten en of onrechtmatige onttrekkingen van de rekeningen van [eiseressen] . waarmee [naam 2] (en daarmee [eiseressen] .) ten tijde van de ondertekening van de kwijting niet bekend was.
toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de managementovereenkomsten
4.14.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv berust op [eiseressen] . de stelplicht en - bij voldoende betwisting - bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [naam gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de managementovereenkomsten dan wel zichzelf ongerechtvaardigd heeft verrijkt door zonder grondslag of toestemming gelden naar zichzelf over te maken en een te hoog tarief als managementvergoeding in rekening te brengen.
4.15.
[eiseressen] . heeft in de dagvaarding onder 26 aan aantal verwijten gesteld. Een deel daarvan ziet op de aanvankelijk ingestelde vorderingen (onder B en C) over een vordering van Oeltrans en de vaststellingsovereenkomst met Veka. Omdat deze vorderingen bij conclusie van repliek zijn ingetrokken en de eis is verminderd worden de daarop betrekking hebbende verwijten hieronder niet weergegeven.
[eiseressen] . heeft in het kader van de thans nog voorliggende vordering het volgende gesteld:
  • [naam gedaagde] heeft zijn inlichtingenplicht geschonden door [eiseressen] ./ [naam 2] niet correct op de hoogte te houden van zijn werkzaamheden en [eiseressen] . onjuist voor te lichten over het in de vaart houden van de [naam schip 1] . [naam gedaagde] had moeten waarschuwen dat volgens de bevrachter de exploitatie niet meer rendabel was en moeten adviseren om de vaart te staken;
  • [naam gedaagde] deed geen schriftelijke verslaglegging, zodat oncontroleerbaar is wat voor afspraken hij namens de scheepvaartbedrijven maakte;
  • [naam gedaagde] heeft nooit rekening en verantwoording afgelegd voor de besteding van de gelden van [eiseressen] . als bedoeld in artikel 7:403 lid 2 BW;
  • [naam gedaagde] heeft misbruik gemaakt van de volmacht door zonder toestemming gelden naar zichzelf over te boeken en in strijd met artikel 8:63 BW (het verbod op ‘Selbsteintritt’) gehandeld.
4.16.
[naam gedaagde] betwist dat zij toerekenbaar tekortgeschoten is onder de managementovereenkomsten. [naam gedaagde] voert aan dat zij haar werkzaamheden steeds naar behoren heeft uitgevoerd en dat zij altijd als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot te werk is gegaan.
[naam gedaagde] betwist dat zij zichzelf ongerechtvaardigd heeft verrijkt. [naam gedaagde] voert aan dat zij nooit zonder onderliggende reden gelden naar zichzelf heeft overgemaakt en dat zij nooit buiten de verstrekte volmacht is getreden. [naam gedaagde] voert aan dat zij maandelijks per schip factureerde en dat zij gelijktijdig de eventuele extra werkzaamheden tegen een overeengekomen uurtarief van € 97,50 in rekening bracht. Van deze overmakingen zijn facturen opgemaakt die zich in de administratie van [naam 2] bevinden, aldus [naam gedaagde] .
[naam gedaagde] voert aan dat [eiseressen] . ervan op de hoogte was dat er naast de maandelijkse managementvergoeding extra verrichtingen in rekening werden gebracht. Dit blijkt uit de grootboekrekeningen van [eiseressen] . en de boekhouding. Bovendien was al een goedkeuring verkregen en decharge verleend over de afgesloten boekjaren, aldus [naam gedaagde] . Daarnaast voert [naam gedaagde] aan dat de boekhouding extern is verzorgd, steeds met [naam 2] is besproken en dat de jaarrekeningen steeds zijn goedgekeurd.
4.17.
[eiseressen] . betwist dat er opdrachten zijn verstrekt voor aanvullende werkzaamheden, anders dan de opdracht om te adviseren bij de aankoop van twee schepen waarvoor een commissie is betaald. [eiseressen] . stelt dat zij niet bekend is met de facturen.
4.18.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de door [naam gedaagde] overgelegde stukken blijkt als volgt. Er zijn van de extra werkzaamheden steeds gespecificeerde facturen opgemaakt die zich in de administratie van [eiseressen] . bevinden. Voor de extra werkzaamheden is steeds een uurtarief van € 97,50 in rekening gebracht. De mutaties zijn post voor post bijgehouden en de facturen en de betalingen zijn gedocumenteerd en verwerkt in de grootboekrekeningen en (dus) niet achtergehouden. De overgelegde facturen over 2015-2018 komen overeen met de grootboekrekeningen. Ook staat vast dat de betalingen van de facturen zijn afgeschreven van de bankrekeningen van [eiseressen] ./ [naam 2] waartoe [naam 2] steeds toegang had.
Daarom kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat hier sprake was van onttrekkingen door [naam gedaagde] van gelden van [eiseressen] . Dat sprake was van onttrekkingen van gelden is dan ook door [naam gedaagde] voldoende gemotiveerd weersproken.
[eiseressen] . heeft na de gemotiveerde en gedocumenteerde betwisting door [naam gedaagde] haar stellingen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Zij heeft de gestelde onttrekkingen niet geconcretiseerd en stelt slechts dat zij nooit opdrachten heeft verstrekt voor extra werkzaamheden. De door [eiseressen] . betrokken stelling dat zij nooit aanvullende opdrachten aan [naam gedaagde] heeft verstrekt, staat op gespannen voet met de jarenlange acceptatie van de afschrijvingen op haar bankrekening voor aanvullende werkzaamheden waartegen [eiseressen] ./ [naam 2] nooit heeft geprotesteerd. Dat [eiseressen] . althans [naam 2] niet van de betalingen/afschrijvingen op de hoogte was, gaat niet op. Ook van een bestuurder met weinig affiniteit met bestuurstaken mag worden verwacht dat hij met enige regelmaat kennis neemt van de bankrekening van de onderneming. Nu het hier niet een enkele factuurbetaling c.q. afschrijving van de bankrekening betrof, maar het om meerdere facturen ging gedurende een aantal jaren, en [eiseressen] ./ [naam 2] zelf ook toegang tot de rekeningen had, had het op haar weg gelegen om aan de bel te trekken en [naam gedaagde] om uitleg te vragen, indien zij meende dat er geen grondslag bestond voor de betreffende betalingen/afschrijvingen. Dat heeft [eiseressen] . danwel [naam 2] niet gedaan.
Aan het verweer dat [eiseressen] . geen opdracht had verstrekt, gaat de rechtbank dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij.
4.19.
Daar komt bij dat [eiseressen] . ook via haar boekhouding kennis heeft kunnen nemen van de afschrijvingen van haar rekeningen en van de onderliggende facturen. Dit geldt te meer, nu vaststaat dat [eiseressen] . althans [naam 2] decharge heeft verleend voor de betreffende boekjaren.
Voorzover [eiseressen] . ook deze op haar rustende verplichting aan [naam gedaagde] als ingehuurd manager wilde overlaten, komt dat voor haar eigen rekening. Het aanstellen van [naam gedaagde] als manager ontslaat [eiseressen] . immers niet van de op haar als vertegenwoordiger van de rechtspersoon rustende verplichting om (zo nodig) kennis te nemen van de jaarrekening en de daarop gebaseerde stukken om decharge te verlenen voor de door [naam gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden.
4.20.
Omdat [eiseressen] ./ [naam 2] - gelet op hetgeen onder 4.18 en 4.19 is overwogen - geacht wordt met het bestaan van de facturatie voor aanvullende werkzaamheden bekend te zijn geweest, is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling. De daarop gebaseerde vordering word daarom afgewezen.
hoogte managementvergoeding
4.21.
Vaststaat dat partijen bij het aangaan van de managementovereenkomst een vergoeding van € 1.000,- per schip per maand zijn overeengekomen. [eiseressen] . stelt dat partijen zijn overeengekomen dat vanaf juli 2017 een lager bedrag aan management-vergoeding per schip zou worden gerekend, te weten een bedrag van € 600,-.
Van de gemaakte afspraak - die volgens [eiseressen] . niet op papier is gezet - zijn geen bescheiden (zoals e-mails) overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat partijen een hernieuwd tarief zijn overeengekomen.
Dat een lagere managementvergoeding door partijen is overeengekomen, is door [naam gedaagde] gemotiveerd betwist en is niet verenigbaar met de gecontinueerde maandelijkse afschrijvingen op de bankrekening van [eiseressen] ./ [naam 2] van € 1.000,- per schip. Gesteld noch gebleken is dat [eiseressen] . geprotesteerd heeft tegen het volgens haar te hoge bedrag aan managementvergoeding waarvan [eiseressen] . kennis heeft kunnen nemen, nu de hoogte van de in rekening gebrachte managementvergoeding van € 1.000,- per schip steeds zichtbaar op de bankrekening en kenbaar was voor [eiseressen] ./ [naam 2] .
[eiseressen] . heeft na de gemotiveerde betwisting door [naam gedaagde] geen nadere feiten of omstandigheden gesteld, waaruit - indien bewezen - kan worden afgeleid dat partijen een verlaging van de managementvergoeding zijn overeengekomen en heeft geen steekhoudende verklaring gegeven voor het niet protesteren tegen de volgens haar te hoge managementvergoeding. [eiseressen] . heeft haar vordering dan ook onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Aan bewijslevering van de gestelde afspraak komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.22.
Nu de overige door [eiseressen] . aan [naam gedaagde] gemaakte verwijten niet concreet zien op de verminderde vordering, zal de rechtbank deze buiten beschouwing laten.
4.23.
Slotsom is dat de door [eiseressen]
.ingestelde vorderingen worden afgewezen.
4.24.
[eiseressen] . zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op € 2.042,- aan griffierecht en op € 2.148,- (2 punten à € 1.074,-, tarief IV) aan salaris voor de advocaat.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseressen] . in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 2.042,- aan griffierecht en op € 2.148,- aan salaris voor de advocaat;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 3 februari 2021.
1182/1573