ECLI:NL:RBROT:2021:12208

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/3675
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake voorrangsverklaring voor woningzoekende met medische indicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht. Eiser, die medische problemen heeft, verzocht om voorrang bij het verkrijgen van een woning in de regio Drechtsteden. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestigingsverordening, waarbij werd gesteld dat eiser in staat werd geacht om zijn huisvestingsprobleem zelf op te lossen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2021 behandeld. Eiser stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat hij door zijn medische situatie niet in staat was om de afstand tot de lift te overbruggen. De rechtbank oordeelde dat het college in het bestreden besluit onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen, met name omdat niet alle relevante aspecten van de situatie van eiser waren besproken. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat het college in het verweerschrift alsnog voldoende had gemotiveerd dat de weigeringsgrond van toepassing was. Eiser kreeg het door hem betaalde griffierecht vergoed en het college werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het afwijzen van aanvragen voor voorrangsverklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht, verweerder,
(gemachtigde: M. van Groningen).

Procesverloop

In het besluit van 16 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een voorrangsverklaring afgewezen.
In het besluit van 12 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten met verbetering van de motivering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 13 november 2019 een aangevraagd ingediend voor een voorrangsverklaring zoals bedoeld in artikel 2.1.2 van de Huisvestigingsverordening gemeente Papendrecht 2019 (de Huisvestigingsverordening). Eiser wil voorrang bij het krijgen van een woning in de regio Drechtsteden in verband met medische problemen. Het Platform Uitvoering Voorrangsregeling (PUV) heeft een negatief advies gegeven, omdat de aanvraag op grond van artikel 2.1.5, onder c, van de Huisvestigingsverordening wordt geweigerd als de woningzoekende in staat wordt geacht om het huisvestigingsprobleem zelf op te lossen. Eiser heeft daarnaast tienmaal woningaanbod afgewezen, dan wel niet tijdig gereageerd op het aanbod. Ook blijft eiser ondanks het advies van 13 november 2019 niet op passende woningen reageren.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de weigering van de aanvraag in stand gelaten maar heeft wel de motivering van het besluit aangevuld. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat sprake is van twee weigeringsgronden. Ten eerste, artikel 2.1.5, aanhef en onder c, van de Huisvestigingsverordening. Eiser wordt namelijk geacht de problemen met de lift zelf op te lossen met de wooncorporatie. Ten tweede, artikel 2.1.5, aanhef en onder d, van de Huisvestigingsverordening. Op basis van het aantal woonduurpunten van eiser wordt hij in staat geacht om zonder voorrang binnen een redelijke termijn aan geschikte woonruimte te kunnen komen. Omdat deze twee afwijzingsgronden van toepassing zijn, komt verweerder naar eigen zeggen niet toe aan de inhoudelijke behandeling van de voorrangsgrond medische indicatie.
3. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
4.1
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag legt dat het huisvestigingsprobleem wordt veroorzaakt door de defecte lift en dat eiser dit zelf kan oplossen met hulp van de wooncorporatie. Verweerder gaat hierbij voorbij aan het feit dat ook als de lift geen technische mankementen zou hebben, eiser alsnog altijd een trap moet nemen om toegang te krijgen tot de lift. Verder is het appartement van eiser ver van de lift verwijderd wat ook problemen geeft. Ook stelt verweerder ten onrechte dat het voor eiser mogelijk is om zonder voorrangsverklaring voor een passende woning in aanmerking te komen. Eiser heeft al – tevergeefs – op alle mogelijke manieren geprobeerd om aan een woning te komen.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel eiser in zijn bezwaarschrift enkel heeft aangevoerd dat de lift veelvuldig defect is, blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder er ook van op de hoogte was dat ook de loopafstand tussen het appartement en de lift en de trap om de lift te bereiken problematisch zijn voor eiser. In het bestreden besluit is verweerder echter enkel ingegaan op de technische problemen met de lift en heeft zij de overige aspecten onbesproken gelaten. In het verweerschrift is verweerder hierop wel ingegaan en heeft zij overwogen dat uit de overgelegde medische gegevens blijkt dat eiser nek- en schouderklachten en artrose in zijn hand heeft maar dat uit die informatie niet blijkt dat eiser ernstig moeite heeft met traplopen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser tegen toepassing van artikel 2.1.5, aanhef, onder c, van de Huisvestigingsverordening voldoende heeft weerlegd. Omdat verweerder hierop echter niet in het bestreden besluit maar pas in het verweerschrift is ingegaan bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek en is het dus in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. De beroepsgrond slaagt daarom, al is daarmee nog niet gezegd dat eiser inhoudelijk gelijk krijgt. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal vervolgens op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het verweerschrift alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 2.1.5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening van toepassing is op de aanvraag van eiser. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de overgelegde medische gegevens niet voldoende onderbouwen dat eiser niet in staat is om vanaf zijn appartement bij de lift te komen. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat eiser de technische problemen met de lift op moet lossen met de wooncorporatie.
5. Nu vaststaat dat verweerder de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 2.1.5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening van toepassing heeft kunnen achten, behoeven de overige gronden geen bespreking meer. De voorrangsverklaring moet namelijk worden geweigerd als sprake is van een weigeringsgrond. Ook heeft verweerder niet over hoeven gaan tot een inhoudelijke behandeling van de aanvraag.
6. Gelet op het vastgestelde motiveringsgebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder dit gebrek in het verweerschrift heeft hersteld en de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een weigeringsgrond, bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dit betekent dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten die eiser heeft gemaakt. De vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een bedrag van € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-, met een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
De rechter en de griffier zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage: juridisch kader
De Huisvestigingsverordening Gemeente Papendrecht 2019 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 2.1.2 Voorrangsverklaring
1. Het college van burgemeester en wethouders kan een voorrangsverklaring verlenen op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van een woonruimte.
2. Tot de in lid 1 genoemde woningzoekende die in aanmerking kan komen voor een voorrangsverklaring behoort de woningzoekende die zijn woning in de regio heeft of zal moeten verlaten in verband met:
a. een medische indicatie
(…)
Artikel 2.1.5 Weigeringsgronden van aanvraag voorrangsverklaring
De aanvraag om een voorrangsverklaring wordt geweigerd in de volgende gevallen:
(…)
c. De woningzoekende moet in staat worden geacht om het huisvestingsprobleem zelf op te lossen.
d. De aanvrager moet op grond van zijn/haar aantal woonduurpunten in staat worden geacht om zonder voorrang binnen een redelijke termijn aan geschikte woonruimte te komen. Dit is het geval als het aantal van zijn/haar woonduurpunten gelijk of groter is dan het gemiddeld aantal punten dat vereist is om voor een meergezinswoning zonder lift in aanmerking te komen.
(…)
Artikel 2.1.6 Eigen initiatieven
Een woningzoekende kan pas een beroep doen op de voorrangsregeling nadat hij, zodra het huisvestingsprobleem zich openbaarde, aantoonbaar zelf al het mogelijk heeft gedaan om daar een oplossing voor te vinden. Bovendien dient de aanvrager daarvoor:
a. aan te tonen dat hij gedurende acht achtereenvolgende weken zonder resultaat meegedongen heeft naar iedere woning die via de woonruimteverdelingssystemen in de regio is aangeboden, voor zover die woning een bij zijn omstandigheden passende oplossing kon bieden of zou kunnen bieden voor zijn huisvestingsprobleem, of
b. aan te tonen dat er gedurende acht achtereenvolgende weken geen bij zijn omstandigheden passend woningaanbod is geweest.
c. Afwijking van het bepaalde in het vorige lid is mogelijk, indien de aanvrager aantoonbaar bij voorbaat geen kans heeft op de toewijzing van een woning binnen de aangegeven termijn.
Artikel 2.1.7 Voorrangsgronden: Medische indicatie
1. De aanvrager, of een lid van zijn huishouden, komt op medische indicatie in aanmerking voor een voorrangsverklaring, indien hij een medisch probleem heeft waardoor de huidige zelfstandige woning niet langer geschikt is.
(…)