ECLI:NL:RBROT:2021:12236

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
9413342
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst wegens huurachterstand met veroordeling tot ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonbron, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd wegens een huurachterstand van € 2.495,10, die was ontstaan tot en met augustus 2021. De gedaagde heeft de huurprijs voor de maanden september, oktober en november 2021 wel voldaan, maar heeft verweer gevoerd tegen de ontbinding van de huurovereenkomst, onder andere vanwege persoonlijke omstandigheden zoals het verlies van haar baan en de gevolgen van een mogelijke ontruiming.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de vorderingen van Woonbron niet heeft betwist en dat de huurachterstand substantiëel was. De rechter heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de gedaagde niet zodanig bijzonder zijn dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst zouden rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de vorderingen van Woonbron tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en bijkomende kosten, en is zij in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van huurverplichtingen en de gevolgen van betalingsachterstanden voor huurders, waarbij de rechter de belangen van de verhuurder zwaarder heeft laten wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9413342 CV EXPL 21-28817
uitspraak: 3 december 2021 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 24 augustus 2021,
gemachtigde: H.A.M. Over de Vest te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. El Idrissi te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als Woonbron respectievelijk [gedaagde].

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde], met producties;
  • het vonnis van 18 oktober 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2021. Woonbron is verschenen vertegenwoordigd door haar gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffer aantekening gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis (nader) bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Woonbron verhuurt aan [gedaagde] de woonruimte aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’). [gedaagde] is aan Woonbron een maandelijkse huurprijs verschuldigd van € 652,13, welke huurprijs bij vooruitbetaling verschuldigd is.
2.2
[gedaagde] heeft berekend tot en met augustus 2021 een betalingsachterstand laten ontstaan van € 2.495,10. [gedaagde] heeft de huurprijs over de maanden september, oktober en november 2021 aan Woonbron voldaan.

3..Het geschil

3.1
Woonbron heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Woonbron van de door haar genoemde bedragen, waarin begrepen € 2.495,10 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand augustus 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.414,87, zijnde de huurachterstand tot en met 30 juni 2021, vanaf 1 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Woonbron vordert voorts een schadevergoeding van € 652,13, dan wel het bedrag dat [gedaagde] na huurprijswijziging verschuldigd zou zijn bij voortzetting van de huurovereenkomst, voor iedere maand dat [gedaagde] de woning na 1 september 2021 in bezit zal houden, waarbij een ingegane maand wordt gerekend voor een volle maand.
3.2
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Woonbron. Subsidiair verzoekt zij haar een terme de grace toe te staan. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet zou mogen worden uitgesproken, gelet op de omstandigheden die de oorzaak zijn geweest van de ontstane huurachterstand – het verlies van haar baan en het afwijzen van de aangevraagde WW-uitkering – en de gevolgen die een ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee een ontruiming van de woning voor haar zouden hebben. Zij zal dan op een zwarte lijst terecht komen, niet meer in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, haar uitkering kwijtraken en daarmee op straat terecht komen. [gedaagde] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat zij in verband met haar schuldenproblematiek is aangemeld voor hulp van de Gemeentelijke Kredietbank. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten moeten worden afgewezen omdat Woonbron geen buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.

4..De beoordeling

4.1
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] de door Woonbron gevorderde bedragen en de feiten waarop de vordering is gebaseerd niet heeft betwist. Dat betekent dat de vordering voor zover die betrekking heeft op de betaling van de huurachterstand, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
4.2
[gedaagde] heeft zich evenmin verweerd tegen de door Woonbron gevorderde schadevergoeding van € 652,13 per maand (of het bedrag dat [gedaagde] na huurprijswijziging verschuldigd is) voor iedere maand dat zij de woning na 1 september 2021 in bezit heeft. Nu bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de verschuldigde huur over de maanden september, oktober en november 2021 door [gedaagde] is voldaan, zal deze vordering worden toegewezen met ingang van 1 december 2021.
4.3
De door Woonbron gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toewijsbaar, nu de door Woonbron ter zake aan [gedaagde] verzonden aanmaning voldoet aan de eisen die artikel 6:96 lid 6 daaraan stelt.
4.4
Op de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst is het stelsel van artikel 6:265 BW van toepassing. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen haar wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortschietende partij aantoont dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De kantonrechter is van oordeel dat de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden, hoe vervelend deze ook voor haar zijn, niet dermate bijzonder en zwaarwegend zijn dat het woonbelang van [gedaagde] dient te prevaleren boven het belang van Woonbron bij een huurder die zijn betalingsverplichting behoorlijk nakomt en geen huurachterstand van, zoals hier, vier maanden laat ontstaan. Weliswaar zijn de gevolgen voor [gedaagde] aanzienlijk (in zijn algemeenheid geldt dat voor een ieder een onvrijwillige ontbinding van de huurovereenkomst en de bijbehorende ontruiming ingrijpend is), maar dat de huurachterstand is ontstaan door betalingsonmacht komt voor rekening en risico van [gedaagde] en niet van Woonbron. Dit betekent dat de vorderingen tot ontbinding en ontruiming toewijsbaar zijn, met dien verstande dat de ontruimingstermijn wordt vastgesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Woonbron desgevraagd verklaard dat, indien [gedaagde] de lopende huurtermijnen blijft voldoen, en in afwachting van een definitieve regeling met de kredietbank, niet over zal worden gaan tot de tenuitvoerlegging van de in dit vonnis uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
4.6
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen een bedrag van € 2.824,50, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.414,87 vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
ontbindt de onder 2.1 genoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege haar daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen een bedrag van € 652,13 dan wel het bedrag dat [gedaagde] na huurprijswijziging verschuldigd zou zijn bij voortzetting van de huurovereenkomst, voor iedere maand dat zij na 1 december 2021 het gehuurde in bezit zal houden;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 628,38 aan verschotten en € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
51909