ECLI:NL:RBROT:2021:12254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
FT EA 21-1219 en FT EA 21-1220
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord in faillissementsprocedure met gemeente Rotterdam als schuldeiser

In deze zaak heeft verzoeker op 1 oktober 2021 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoeker negen schuldeisers heeft, waaronder de gemeente Rotterdam. De gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met de regeling, omdat de vorderingen die zij had, een boete- of fraudevordering betroffen die na 1 januari 2013 was ontstaan. Tijdens de zitting op 15 november 2021 werd de gemeente Rotterdam niet vertegenwoordigd, maar had zij wel een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam slechts 8,8% van de totale schuldenlast uitmaken. Acht van de negen schuldeisers stemden in met de aangeboden regeling, die was gebaseerd op de NVVK-norm. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de regeling, gezien de belangenafweging tussen de gemeente en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoeker kon bieden, gezien zijn financiële situatie en de medische omstandigheden die hem belemmerden om betaald werk te vinden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker toegewezen en de gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de schuldregeling. De gemeente werd ook veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 18 november 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 1 oktober 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om een schuldeiser, te weten de gemeente Rotterdam Serviceorganisatie, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 15 november 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De gemeente Rotterdam heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers (met vier vorderingen) en zeven concurrente schuldeisers (met tien vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 27.517,32 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 5 maart 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,52% aan de preferente schuldeisers en 5,76% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is door de uitkerende instantie ontheven van zijn arbeidsverplichting tot 10 mei 2022, op grond van medische- en persoonlijke gronden. Verzoeker heeft zowel mentale- als lichamelijke klachten en staat hiervoor onder behandeling bij, onder andere, zijn huisarts.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Schuldhulpverlening heeft in haar brief gesteld dat het aannemelijk is dat voornoemde problemen gedurende een schuldbemiddelingstraject weg zullen vallen, waardoor de kans bestaat dat verzoeker betaald werk zal vinden.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier voor haar drie preferente vorderingen niet mee in. De vorderingen op verzoeker (waarvoor de gemeente Rotterdam weigert in te stemmen) bedragen tezamen € 2.422,51 en belopen 8,8% van de totale schuldenlast.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) niet mag instemmen met de aangeboden schuldregeling als de schuld een boete- of fraudevordering betreft die na 1 januari 2013 is ontstaan.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Pw niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van 8,8%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk acht van de negen schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is op 11 november 2021 van 4 juni 2021 tot en met 10 mei 2022 vrijgesteld van zijn arbeidsverplichting door de uitkerende instantie, in navolging op een eerdere vrijstelling, die toezag op de periode tot en met mei 2021. Gezien de leeftijd van verzoeker en de behandeling die hij ondergaat voor zijn medische problemen, is het aannemelijk dat verzoeker tijdens het traject weer aan het werk gaat. Om die reden is een prognose-aanbod aan de schuldeisers gedaan. Schuldhulpverlening heeft toegezegd ter zitting dat zij – middels de werkconsulent van verzoeker - erop toe zal zien dat verzoeker, indien de vrijstelling niet wordt verlengd, zal voldoen aan zijn sollicitatieverplichting.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021. [1]
De griffier in niet in staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.