ECLI:NL:RBROT:2021:12291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
FT EA 21-1288 en FT EA 21-1289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord en saneringskrediet in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft verzoekster op 15 oktober 2021 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling, in het kader van de schuldsaneringsregeling. De gemeente Rotterdam, als schuldeiser, weigerde echter mee te werken aan deze regeling. Tijdens de zitting op 15 november 2021 werd de gemeente Rotterdam vertegenwoordigd door mevrouw [persoon A] van de Kredietbank Rotterdam, die de situatie van verzoekster toelichtte. Verzoekster had drie schuldeisers, met een totale schuld van € 13.746,25, en bood een regeling aan die voorzag in een betaling van 13,09% aan de preferente schuldeiser en 6,55% aan de concurrente schuldeisers. De gemeente Rotterdam stemde niet in met de regeling voor een van haar preferente vorderingen van € 8.919,46 en een concurrente vordering van € 780,=.

De rechtbank moest beoordelen of de gemeente Rotterdam in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam, ondanks haar belangen, niet kon worden vrijgesteld van instemming met de regeling, omdat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wogen. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, gezien haar medische situatie en het gebrek aan werk. De rechtbank wees het verzoek van verzoekster toe en beval de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de schuldregeling. Tevens werd de gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. Het vonnis werd uitgesproken op 18 november 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 18 november 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 15 oktober 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om een schuldeiser, te weten de gemeente Rotterdam Serviceorganisatie, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam), die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 15 november 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De gemeente Rotterdam heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie schuldeisers, waarvan één schuldeiser met twee preferente vorderingen en twee concurrente vorderingen en twee schuldeisers met concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 13.746,25 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 6 juli 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 13,09% aan de preferente schuldeiser en 6,55% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. In de aanbodbrief aan de schuldeisers heeft schuldhulpverlening kenbaar gemaakt dat verzoekster in het verleden beperkte werkervaring heeft opgedaan. Met behoud van haar uitkering heeft zij in 2018 voor het laatst gewerkt. Zij heeft geen vervolgopleiding genoten. Verzoekster is slechthorend en heeft in 2017 een herseninfarct gehad.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Twee schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier, als preferente schuldeiser, voor één van haar twee vorderingen niet mee in. Het gaat hier om een vordering van € 8.919,46 op verzoekster, welke 64,9% van de totale schuldenlast beloopt. De gemeente Rotterdam stemt daarnaast, als concurrente schuldeiser, voor één van haar twee vorderingen niet met de regeling in. Zij heeft een vordering van € 780,= op verzoekster, welke 5,7% van de totale schuldenlast beloopt.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening desgevraagd bevestigd dat de gemeente Rotterdam kenbaar heeft gemaakt dat de concurrente vordering van € 780,= (waarvoor zij eerst weigerde in te stemmen met het aangeboden akkoord) inmiddels is kwijtgescholden.
Voorts heeft schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat de werkcoach van verzoekster heeft bepaald dat de arbeidsverplichting wel van toepassing is op verzoekster. Op dit moment is er echter geen passend werk beschikbaar, aldus schuldhulpverlening. Er wordt voor verzoekster gezocht naar een zogenoemde garantiebaan. Een inkomensstijging in de komende drie jaar, waardoor de afloscapaciteit van verzoekster zal toenemen, wordt niet verwacht, aldus schuldhulpverlening.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij aan het solliciteren is naar het vinden van betaald werk.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) niet mag instemmen met de aangeboden schuldregeling als de schuld een boete- of fraudevordering betreft die na 1 januari 2013 is ontstaan.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Pw niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
Gelet op de kwijting die de gemeente Rotterdam als weigerende schuldeiser heeft verleend voor haar concurrente vordering ad € 780,= (boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting), stelt de rechtbank vast dat de totale schuldenlast thans € 12.966,25 bedraagt. Deze verlaging van de schuldenlast heeft tot gevolg dat het aan de schuldeisers uit te keren percentage (in beginsel) zal stijgen indien er een gedwongen schuldregeling tot stand komt (en het inkomen van verzoekster stabiel blijft).
Op de gemeente Rotterdam na, die als weigerende schuldeiser voor één van haar twee preferente vorderingen niet akkoord gaat, zijn alle overige schuldeisers wel akkoord gegaan met het aanbod van verzoekster.
De rechtbank stelt voorts vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft in 2018 voor het laatst werk (met behoud van uitkering) verricht. Ondanks dat de werkcoach van verzoekster haar arbeidsgeschikt acht, heeft de uitkerende instantie aangegeven op dit moment geen passend werk voor haar te hebben. Daar komt bij dat verzoekster geen vervolgopleiding heeft genoten en kampt met medische klachten die naar verwachting haar kans op het vinden van (passend) werk verkleinen. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.