ECLI:NL:RBROT:2021:12315

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/10/626629
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 9 november 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], die onder toezicht is gesteld en in een jeugdhulpaccommodatie verblijft. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] voor een periode van zes maanden. Dit verzoek is gedaan omdat er ernstige zorgen zijn over de gezondheid en het welzijn van [naam kind], die niet adequaat omgaat met haar diabetes. De moeder van [naam kind] heeft verweer gevoerd tegen de verlenging en verzocht om haar dochter weer thuis te laten wonen, maar de kinderrechter oordeelde dat de situatie onvoldoende verbeterd is en dat de zorgen over [naam kind] nog steeds aanwezig zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling is [naam kind] apart gehoord, evenals de moeder en een vertegenwoordiger van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] niet voldoende verantwoordelijkheid neemt voor haar gezondheid en dat er een patroon is van het ontlopen van hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind] is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter heeft de beslissing mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 26 mei 2022 en verklaard dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is. De kinderrechter benadrukt het belang van concrete verslaglegging en ondersteuning voor [naam kind] om haar te helpen verantwoordelijk om te gaan met haar diabetes.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/626629 / JE RK 21-2658
Datum uitspraak: 9 november 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

locatie Rotterdam, hierna te noemen: de GI
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2005 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen: [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. F. Çelen, te Rotterdam,

[naam vader],

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats vader].

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van
6 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 7 oktober 2021.
Op 9 november 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [naam kind], die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord;
- de moeder, bijgestaan door mr. F. Çelen;
- [naam] namens de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] verblijft in een accommodatie jeugdhulpaanbieder van Enver.
Bij beschikking van 6 mei 2019 is [naam kind] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 6 augustus 2022.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 augustus 2021 ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 26 november 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt nader toegelicht. [naam kind] is aangemeld voor het traject In Verbinding vanuit Enver, waarbij samen met [naam kind] en het netwerk gezocht wordt naar een oplossing. [naam kind] zal gekoppeld worden aan een JIM (Jouw Ingebrachte Mentor), een vertrouwenspersoon uit het netwerk die door [naam kind] zelf wordt gekozen. Het is de bedoeling dat deze JIM [naam kind] zal motiveren en versterken en dat [naam kind] bij haar JIM terecht kan voor vragen. Verder heeft er op aanvraag van [naam kind] een gesprek bij een psycholoog plaatsgevonden. Een vervolgafspraak is echter tot twee keer toe niet doorgegaan omdat [naam kind] niet is verschenen.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder wil graag dat [naam kind] weer thuis komt wonen. Sinds de uithuisplaatsing is de situatie niet veranderd. De suikerwaardes schommelen nog steeds. De moeder betreurt dat de afspraken met de psycholoog niet door zijn gegaan en zij is van mening dat zij [naam kind] daarop beter kan aansturen wanneer [naam kind] thuis woont. Primair is daarom verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. Subsidiair is verzocht om het verzoek voor een kortere periode toe te wijzen om een vinger aan de pols te houden. Het is daarbij van belang dat een concrete en gemotiveerde verslaglegging wordt gevraagd van de groep om voor [naam kind] inzichtelijk te maken wat zij dient te verbeteren.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
Gebleken is dat [naam kind] op 26 augustus 2021 op de crisisopvang van Enver is geplaatst, vanwege ernstige zorgen over de gezondheid van [naam kind] in de thuissituatie bij de moeder. [naam kind] ging onverantwoord om met haar diabetes en de moeder wist onvoldoende aan te sluiten bij wat [naam kind] nodig had. Daarnaast werkte [naam kind] en de moeder onvoldoende mee aan de hulpverlening. Sinds de plaatsing van [naam kind] op de crisisopvang is de situatie onvoldoende verbeterd. Haar bloedsuikerwaardes blijven structureel veel te hoog. Er wordt een patroon gezien waarbij [naam kind] onvoldoende haar suikerwaardes meet, onvoldoende insuline spuit en daarnaast ongezond en onregelmatig eet. Geprobeerd wordt om [naam kind] te motiveren en te ondersteunen om haar bloedsuikerwaardes naar een gezonder niveau te brengen. Ondanks dat [naam kind] aangeeft haar best te doen, lukt het haar niet om haar verantwoordelijkheid te nemen of hierbij hulp te accepteren. Op verzoek van [naam kind] heeft er een gesprek met een psycholoog plaatsgevonden, maar zij is vervolgens twee keer niet verschenen op een vervolgafspraak.
Het beeld dat uit het dossier naar voren komt, ziet de kinderrechter op de zitting door [naam kind] bevestigd worden: zij ziet onvoldoende in wat de gevolgen zijn wanneer zij zich niet aan de essentiële afspraken houdt in verband met haar diabetes en zij ziet in het geheel niet wat haar eigen verantwoordelijkheid is. [naam kind] houdt vol dat zij voldoende haar best doet, dat de schommelende waarden niet komen door haar gedrag en dat het thuis beter zal gaan. [naam kind] stelt dat er in de instelling niets gedaan wordt aan haar gedrag. Hier is de kinderrechter het niet mee eens. Het dossier maakt dat duidelijk. Ook voor het missen van medische afspraken heeft ze telkens een verklaring, maar het patroon valt op: [naam kind] ontloopt de confrontatie met haar ziekte. Daar moet de hulpverlening zich op richten.
In de komende periode is het van belang dat er zicht wordt gehouden op de diabetes van [naam kind] en dat [naam kind] wordt gemotiveerd om de realiteit van haar situatie te onderkennen en geleerd betrouwbaar met haar diabetes om te gaan. Tijdens de opname in het ziekenhuis heeft [naam kind] laten zien dat zij hiertoe in staat is. Vanuit In Verbinding zal een plan worden opgesteld en daarnaast zal er een vertrouwenspersoon uit het netwerk (een JIM) worden ingezet om [naam kind] te motiveren en te ondersteunen.
De kinderrechter acht het van groot belang dat er concrete en gedetailleerde verslaglegging komt om voor [naam kind] en haar moeder inzichtelijk te maken welk effect haar gedrag – telkens – heeft op haar bloedsuikerwaardes. Aan [naam kind] moeten concrete handvatten geboden worden om verantwoordelijk met haar diabetes om te gaan.
De kinderrechter ziet gelet op gelet op de ernst van de problematiek geen aanleiding om [naam kind] op dit moment thuis te plaatsen. De stelling van de moeder dat er in de afgelopen periode niets is veranderd, doet daar niets aan af. De zorgen ten tijde van de uithuisplaatsing zijn daarmee nog onverminderd aanwezig. [naam kind] is heel emotioneel en volhardend in haar standpunten. Daarom verwacht de kinderrechter niet dat de moeder hier voldoende tegenover kan stellen. Dat was een jaar geleden niet zo en de kinderrechter ziet niet in waarom dat nu anders zou zijn. Sterker nog, in de afgelopen periode heeft de moeder – hoe begrijpelijk ook – alleen maar meer schuldgevoel over de uithuisplaatsing en dus in de richting van [naam kind] gekregen. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van zes maanden. Indien [naam kind] binnen deze periode laat zien betrouwbaar met haar diabetes kan omgaan, komt de noodzaak van de machtiging tot uithuisplaatsing te vervallen en dient er eerder tot een thuisplaatsing te worden overgegaan.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 26 mei 2022;
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 22 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.