In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 november 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) tot opheffing van de ondertoezichtstelling van [naam kind]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 26 maart 2022. De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting met gesloten deuren, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren, terwijl de vader niet verscheen.
De GI stelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren, omdat de hulpverlening positief was afgerond en het contact tussen de ouders stabiel verliep. De moeder daarentegen uitte ernstige zorgen over de hechting tussen [naam kind] en de vader, en gaf aan dat [naam kind] al langere tijd niet meer naar haar vader wilde. De kinderrechter heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.
De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling niet kon worden opgeheven, omdat er nog steeds sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [naam kind]. Ondanks verbeteringen in de communicatie tussen de ouders, was er nog steeds geen onbelast contact tussen [naam kind] en haar vader. De kinderrechter concludeerde dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk bleef om het contact te herstellen en wees het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling af. De beslissing is mondeling gegeven en schriftelijk vastgesteld op 22 november 2021.