In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in twee verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van vijf minderjarige kinderen. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van zes maanden, omdat er zorgen waren over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen. De moeder van de kinderen, die alleenstaand is en hen opvoedt, heeft ter zitting verzocht om afwijzing van het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder en vertegenwoordigers van de Raad.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen van de Raad onvoldoende onderbouwd zijn. Er is geen bewijs dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter heeft opgemerkt dat de moeder zich inzet voor de opvoeding van haar kinderen en dat er inmiddels hulpverlening is gestart vanuit ASVZ. De kinderrechter heeft ook geconstateerd dat er geen recente incidenten van mishandeling zijn geweest en dat de moeder bereid is om hulp te accepteren.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, omdat niet voldaan werd aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 BW. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder in staat is om de zorg voor haar kinderen te dragen en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is. De beschikking is mondeling gegeven door de kinderrechter en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 16 december 2021.