ECLI:NL:RBROT:2021:12502

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/10/628171 / JE RK 21-2912 en C/10/628173 / JE RK 21-2914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen door de kinderrechter

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in twee verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van vijf minderjarige kinderen. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van zes maanden, omdat er zorgen waren over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen. De moeder van de kinderen, die alleenstaand is en hen opvoedt, heeft ter zitting verzocht om afwijzing van het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder en vertegenwoordigers van de Raad.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen van de Raad onvoldoende onderbouwd zijn. Er is geen bewijs dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter heeft opgemerkt dat de moeder zich inzet voor de opvoeding van haar kinderen en dat er inmiddels hulpverlening is gestart vanuit ASVZ. De kinderrechter heeft ook geconstateerd dat er geen recente incidenten van mishandeling zijn geweest en dat de moeder bereid is om hulp te accepteren.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, omdat niet voldaan werd aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 BW. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder in staat is om de zorg voor haar kinderen te dragen en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is. De beschikking is mondeling gegeven door de kinderrechter en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 16 december 2021.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/628171 / JE RK 21-2912 en C/10/628173 / JE RK 21-2914
datum uitspraak: 6 december 2021

beschikking

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende
ten aanzien van zaaknummer C/10/628171 / JE RK 21-2912:

[naam kind 1],

geboren op [geboortedatum kind 1] 2005 te [geboorteplaats kind 1], hierna te noemen [naam kind 1],

[naam kind 2],

geboren op [geboortedatum kind 2] 2009 te [geboorteplaats kind 2], hierna te noemen [naam kind 2],

[naam kind 3],

geboren op [geboortedatum kind 3] 2012 te [geboorteplaats kind 3], hierna te noemen [naam kind 3],

[naam kind 4],

geboren op [geboortedatum kind 4] 2013 te [geboorteplaats kind 4], hierna te noemen [naam kind 4].
ten aanzien van zaaknummer C/10/628173 / JE RK 21-2914:

[naam kind 5],

geboren op [geboortedatum kind 5] 2018 te [geboorteplaats kind 5], hierna te noemen [naam kind 5].
De kinderrechter merkt in beide zaken als belanghebbende aan:

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder].

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 3 november 2021, ingekomen bij de griffie op 4 november 2021 (ingeschreven onder zaaknummer C/10/628171 / JE RK 21-2912);
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 3 november 2021, ingekomen bij de griffie op 4 november 2021 (ingeschreven onder zaaknummer C/10/628173 / JE RK 21-2914);
- de brieven met bijlagen van 12 november 2021 van de advocaat van de moeder, mr. S. van Buuren, ingekomen bij de griffie op 16 november 2021.
Op 6 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. van Buuren,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1],
- een tweetal vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling William Schrikker
Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te
Amsterdam, [naam 2] en [naam 3].
[naam kind 1] en [naam kind 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
De advocaat van de moeder, mr. S. van Buuren, heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3], [naam kind 4] en [naam kind 5] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3], [naam kind 4] en [naam kind 5] wonen bij de moeder.

Het verzoek

Ten aanzien van zaaknummer C/10/628171 / JE RK 21-2912:
De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4] verzocht voor de duur van zes maanden.
Ten aanzien van zaaknummer C/10/628173 / JE RK 21-2914:De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind 5] verzocht voor de duur van zes maanden.

Het standpunt van de Raad

Ten aanzien van zaaknummer C/10/628171 / JE RK 21-2912:
De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe. Er bestaat jarenlange problematiek, waarbij er sprake lijkt te zijn van een terugkerend patroon. De kinderen hebben eerder onder toezicht gestaan en er was destijds ook sprake van mogelijke fysieke mishandeling. Hulpverlening in het vrijwillig kader heeft tot onvoldoende resultaat geleid. Bij [naam kind 1] wordt gezien dat zij veel verantwoordelijkheden en zorgen voor de andere kinderen op zich neemt en [naam kind 2] is onzeker. Daarnaast vertonen [naam kind 3] en [naam kind 4] probleemgedrag. Onduidelijk is echter of de oorzaak hiervan ligt in kindeigen problematiek of in de opvoedsituatie. De moeder legt de problemen bij de kinderen en lijkt zij niet in te zien dat een wisseling van de school van de kinderen niet in hun belang is. Daarbij heeft de moeder tijdens het raadsonderzoek aangegeven afwijzend te staan tegenover hulpverlening en ook de GI komt niet altijd binnen bij de moeder. Door de dreiging van de ondertoezichtstelling staat de moeder nu echter wel open voor hulpverlening en de Raad is blij ter zitting te horen dat hulpverlening vanuit ASVZ inmiddels is gestart. Onduidelijk is echter of de moeder de hulpverlening zal blijven accepteren en bij de Raad bestaan zorgen of de moeder in staat is om de hulpverlening in het vrijwillig kader voort te zetten. Een ondertoezichtstelling is nodig om duidelijkheid te verkrijgen over en zicht te krijgen op de huidige (opvoed)situatie en om de moeder te ondersteunen om de hulpverlening zelfstandig voort te zetten. In de komende periode is het van belang om de inzet van ASVZ te continueren en om aan de hand van de resultaten hiervan te bezien wat nodig is voor de kinderen.
Ten aanzien van zaaknummer C/10/628173 / JE RK 21-2914De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit – ter aanvulling op hetgeen is toelicht ten aanzien van zaaknummer C/10/628171 / JE RK 21-2912 – als volgt toe.
Er is sprake van een problematische ex-relatie tussen de ouders, mede waardoor er geen contact is tussen [naam kind 5] en de vader.

Het standpunt van de GI

Enerzijds herkent de GI de zorgen van de Raad. Er is sprake geweest van conflicten met school en de thuissituatie is niet perfect. Anderzijds ziet de GI een betrokken moeder die haar best doet. De moeder is welwillend. Zij neemt alleen de opvoeding van vijf kinderen op zich en zij heeft twee banen, waardoor zij soms een zetje in de rug nodig heeft. Inmiddels is hulpverlening vanuit ASVZ opgestart en het is fijn dat er hierdoor zicht komt op de situatie en dat de moeder handvatten aangereikt krijgt. Ook het conflict tussen de moeder en school is opgelost. Daarnaast geven de kinderen geen zorgelijke signalen af en blijkt niet dat sprake is van fysieke mishandeling van de kinderen door de moeder. De GI heeft ter zitting het beeld dat de Raad heeft van het afhouden van hulp voor [naam kind 3] vanuit het MC Kinderplein enigszins genuanceerd. Al met al betwijfelt de GI of een ondertoezichtstelling meerwaarde zal hebben.

Het standpunt van de moeder

Ten aanzien van zaaknummer C/10/628171 / JE RK 21-2912:
Door en namens de moeder wordt ter zitting verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen. Er is geen sprake van een grond voor een ondertoezichtstelling. Niet blijkt dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Geen van de kinderen laten signalen zien die duiden op een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daarnaast heeft de moeder enkel [naam kind 4] in oktober 2020 geslagen. Dit was slechts een eenmalig incident en de moeder heeft hier spijt van betuigd. Er zijn daarna geen meldingen meer binnengekomen. Ook vanuit het drangtraject worden geen zorgen gezien over (de veiligheid van) de kinderen. Er is geen sprake van een terugkerend patroon. Daarnaast ontwikkelt [naam kind 1] zich leeftijdsadequaat en zijn er geen zorgen ten aanzien van [naam kind 2]. Dat [naam kind 3] en [naam kind 4] moeite hebben met sommige vakken op school, is onvoldoende om te kunnen spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Voor de problemen in de opvoeding met [naam kind 3] kan opvoedondersteuning helpen en is een ondertoezichtstelling niet nodig. Het conflict tussen de moeder en school is opgelost. De kinderen blijven op de huidige school. De moeder heeft haar leven op de rit. Zij heeft geen last meer van psychische klachten, zij heeft een eigen woonruimte en twee banen. Verder heeft de moeder voldoende hulpverlening in het vrijwillig kader en accepteert zij de opvoedondersteuning vanuit ASVZ. De kans bestaat dat een ondertoezichtstelling een averechts affect heeft.
Ter aanvulling op het betoog van haar advocaat brengt de moeder ter zitting naar voren dat er sprake is van een afspraak in de week met ASVZ in het kader van de opvoedingsondersteuning. Daarnaast heeft de moeder hulpverlening van ASVZ voor praktische zaken. Indien verdere hulpverlening noodzakelijk is, zal de moeder dit in het vrijwillig kader accepteren. De moeder is bereid openheid van zaken te geven. Zij benadrukt daarbij wel dat dient te worden bezien welke hulpverlening passend is en wat de moeder aankan. Verder was de moeder niet op de hoogte dat school een IQ-onderzoek bij [naam kind 4] adviseert. Daarnaast is er geen diagnose gesteld bij [naam kind 3] door MC Kinderplein. Er is medicatie voorgeschreven, maar daar is de moeder mee gestopt. In samenspraak met MC Kinderplein moet daarom worden bezien wat werkt voor [naam kind 3]. Tot slot kan de moeder zich niet vinden in de onzekerheid van [naam kind 2], zoals die in het raadsrapport wordt geschetst.
Ten aanzien van zaaknummer C/10/628173 / JE RK 21-2914:
Door en namens de moeder wordt verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [naam kind 5]. Het feit dat geen sprake is van contact tussen [naam kind 5] en de vader is onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling. Bovendien is de moeder het niet eens met het doel van de ondertoezichtstelling, inhoudende dat [naam kind 5] weet wie de vader is en dat hij contact met de vader kan hebben. Daar komt bij dat zolang [naam kind 5] bij de moeder woont, de vader geen contact met [naam kind 5] wil.
Ter aanvulling op het betoog van haar advocaat deelt de moeder ter zitting mee dat er in de periode mei 2020 tot februari 2021 sprake was van contact tussen [naam kind 5] en de vader. Er is gedoe geweest en de vader heeft te kennen gegeven geen contact met [naam kind 5] te willen, mede waardoor er op dit moment geen contact is tussen [naam kind 5] en de vader. Indien [naam kind 5] toch contact wil met de vader, staat de moeder hiervoor open.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en: a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW in staat zijn te dragen.
Ten aanzien van zaaknummer C/10/628171 / JE RK 21-2912:
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er vanuit de Raad zorgen bestaan over [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4]. [naam kind 1] neemt veel taken van de moeder over en onduidelijk is in hoeverre zij nog kind zou kunnen zijn en [naam kind 2] is erg onzeker. [naam kind 3] vertoont negatief en druk gedrag en hij heeft moeite om zich te concentreren. Onduidelijk is echter wat de oorzaak van deze problematiek is. Ten aanzien van [naam kind 4] bestaan zorgen over in hoeverre zij op cognitief gebied mee kan komen op school. Ook heeft zij moeite met het accepteren van gezag. Tot slot heeft de Raad zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen. Er zou mogelijk sprake zijn van (een terugkerend patroon van) fysieke straffen, de moeder zou onvoldoende emotioneel beschikbaar zijn voor de kinderen en de moeder zou ambivalent staan tegenover de hulpverlening.
Ondanks dat de kinderrechter de zorgen vanuit de Raad begrijpt, is er naar het oordeel van de kinderrechter door de Raad onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4], die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Ter zitting is gebleken dat het incident dat in oktober 2020 is voorgevallen, waarbij de moeder [naam kind 4] heeft geslagen, eenmalig is geweest en dat de moeder dit ten zeerste betreurt. Hierna zijn er geen incidenten geweest. Daarnaast is het conflict tussen de moeder en school van [naam kind 3] en [naam kind 4] opgelost en is er op school aandacht voor de zorgen over [naam kind 3] en [naam kind 4]. Daarnaast is hulpverlening vanuit ASVZ in de thuissituatie bij de moeder inmiddels gestart en is door en namens de moeder ter zitting benadrukt dat de moeder bereid en in staat is deze hulpverlening in het vrijwillig kader te accepteren en te continueren. De kinderrechter ziet een betrokken moeder die veel om haar kinderen geeft en begrijpt dat het voor de moeder een druk bestaan is met 2 banen en als alleenstaande ouder 5 kinderen opvoeden. Hulpverlening in het gezin, aan de moeder en/of ten behoeve van de kinderen zal adequaat moeten zijn, waarbij de moeder niet moet worden overvraagd. De kinderrechter kan niet (in voldoende mate) vaststellen dat, indien er in de komende periode verdere hulpverlening voor [naam kind 3] en/of [naam kind 4] nodig is, de moeder niet zelf de nodige (aanvullende) hulp zal aanvragen. Voor hulpverlening aan [naam kind 3] en [naam kind 4] heeft de school een rol op zich genomen in de begeleiding en het (laten) doen van onderzoek. Daarnaast heeft de moeder het conflict met de school uitgesproken dan wel achter zich gelaten, waardoor de samenwerking weer zou zijn verbeterd. Als het gaat om [naam kind 1] en [naam kind 2] ziet de kinderrechter in hetgeen door de Raad is gesteld geen ontwikkelingsbedreiging, laat staan een ernstige.
Als met al is de kinderrechter van oordeel dat er onvoldoende grond is voor toewijzing van het verzoek van de Raad. Er wordt niet voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad daarom afwijzen.
Ten aanzien van zaaknummer C/10/628173 / JE RK 21-2914:
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de Raad zorgen heeft over [naam kind 5]. Vanwege ex-relatieproblematiek tussen de ouders is er sinds februari 2021 geen contact meer tussen [naam kind 5] en de vader. [naam kind 5] vraagt niet naar de vader en de verstoorde communicatie tussen de ouders lijkt de voornaamste reden te zijn voor het ontbreken van contact tussen [naam kind 5] en de vader. Daarnaast acht de Raad het zorgelijk dat de ouders er niet voor open staan om het contact op termijn te willen en/of te kunnen herstellen en dat [naam kind 5] door het ontbreken van contact met de vader geen eigen beeld kan vormen van wie de vader is.
Ondanks dat de kinderrechter de zorgen vanuit de Raad begrijpt, is er naar het oordeel van de kinderrechter door de Raad onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. [naam kind 5] ontwikkelt zich goed en enkel het ontbreken van omgang tussen [naam kind 5] en de vader zoals hierboven beschreven biedt onvoldoende basis voor een ondertoezichtstelling. Dit zou nader onderbouwd moeten worden en die onderbouwing ontbreekt. Daarnaast heeft de moeder ter zitting aangegeven open te staan voor het geven van informatie aan [naam kind 5] over de vader. Over de situatie dat [naam kind 5] in de toekomst contact zou willen met de vader, heeft de moeder verklaard dat zij bereid en in staat is dat contact te bewerkstelligen. De kinderrechter heeft onvoldoende reden hieraan te twijfelen, nu er eerder sprake is geweest van contact tussen [naam kind 5] en de vader en ook de andere kinderen enige vorm van contact dan wel omgang met hun vaders hebben.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat er onvoldoende grond is voor toewijzing van het verzoek van de Raad. Er wordt niet voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad daarom afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
ten aanzien van zaaknummer C/10/628171 / JE RK 21-2912:
wijst af het verzoek van de Raad;
ten aanzien van zaaknummer C/10/628173 / JE RK 21-2914:
wijst af het verzoek van de Raad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. van der Linden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.
wijst af het verzoek van de Raad.