ECLI:NL:RBROT:2021:12524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/10/619447 / HA ZA 21-484
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij brand in aardappelopslag door vernevelingswerkzaamheden met Swingfog

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure naar aanleiding van een verstekvonnis dat op 14 april 2021 is gewezen. De zaak betreft een brand die op 7 mei 2020 is ontstaan in een opslagloods van Landbouwbedrijf [bedrijf C], waar aardappelen werden opgeslagen. De brand ontstond tijdens vernevelingswerkzaamheden die werden uitgevoerd door [persoon B] in opdracht van [bedrijf B], waarbij gebruik werd gemaakt van een Swingfog vernevelingsapparaat. [bedrijf A], de verzekeraar van [bedrijf C], vorderde betaling van schadevergoeding van [bedrijf B] op grond van onzorgvuldig handelen. De rechtbank oordeelde dat [persoon B] niet verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van de inlaatpijp van de opslagloods. De rechtbank vernietigde het verstekvonnis en wees de vorderingen van [bedrijf A] af, waarbij [bedrijf A] werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de aansprakelijkheid van [bedrijf B] niet aan de orde was, omdat de brand niet was veroorzaakt door onzorgvuldig handelen van [persoon B].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619447 / HA ZA 21-484
Vonnis in verzet van 1 december 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[bedrijf A] ., handelende onder de naam
[handelsnaam A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres,
geopposeerde in het verzet,
advocaat mr. M. van der Bent te Middelburg,
tegen
[bedrijf B]
,
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
gedaagde,
opposant in het verzet,
advocaat mr. J. Streefkerk te Voorburg.
Partijen worden hierna [bedrijf A] en [bedrijf B] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 11 februari 2021, met producties;
  • het door deze rechtbank op 14 april 2021 onder zaaknummer / rolnummer 614708 / HA ZA 21-222 bij verstek gewezen vonnis;
  • de verzetdagvaarding van 11 mei 2021, met producties;
  • de brief van 28 juni 2021 van deze rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 18 oktober 2021 van mr. Van der Bent, met productie;
  • de mondelinge behandeling op 1 november 2021 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde notities van mr. Van der Bent.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 7 mei 2020 is in (het achterste deel van) een opslagloods op de boerderij van Landbouwbedrijf [bedrijf C] (hierna: [bedrijf C] ) brand ontstaan.
2.2.
[bedrijf C] is tegen brand verzekerd bij [bedrijf A] .
2.3.
De brand is ontstaan toen [persoon B] (hierna: [persoon B] ) in opdracht van [bedrijf B] vernevelingswerkzaamheden met een kiemremmend middel uitvoerde aan de in de loods van [bedrijf C] opgeslagen aardappelen.
2.4.
Bij aanvang van de werkzaamheden op 7 mei 2020 gebruikte [persoon B] voor het vernevelen van de aardappelen een elektrisch vernevelingsapparaat, een ‘Synofog’.
2.5.
Vanwege een te hoge stroomspanning die werd veroorzaakt door recent geplaatste zonnepanelen op de bedrijfsgebouwen van [bedrijf C] , kon [persoon B] de Synofog niet gebruiken.
2.6.
Met instemming van [bedrijf C] heeft [persoon B] in plaats van de Synofog de aan [bedrijf B] in eigendom toebehorende ‘Swingfog’ gebruikt bij de vernevelingswerkzaamheden.
2.7.
De Swingfog is een vernevelingsapparaat voorzien van een verbrandingskamer, waarin benzine tot ontbranding wordt gebracht. Op de verbrandingskamer is een uitlaat aangesloten. Via een toevoerbuisje wordt kiemremmend middel in vloeistofvorm in de uitlaat gebracht. Daar wordt het middel door verhitting omgezet in een nevel/gas. De nevel/het gas verlaat de Swingfog via een uitlaatpijp naar buiten.
2.8.
De Swingfog wordt aangesloten op een zich in de betonnen borstwering van de opslagloods van [bedrijf C] bevindende inlaatpijp. Deze pijp heeft een diameter van ongeveer 7 centimeter en is ongeveer 80 centimeter lang. Via de inlaatpijp wordt het gas in de opslagloods gepompt/gespoten. Via een systeem van ventilatoren en luchtgangen wordt het gas in de loods verspreid en de aardappelen verneveld.
2.9.
[persoon B] maakte bij de vernevelingswerkzaamheden met de Swingfog waarbij de brand is ontstaan, gebruik van het kiemremmende middel 1,4SIGHT.
2.10.
In opdracht van [bedrijf A] heeft onafhankelijk onderzoeksbureau I-TEK B.V. (hierna: I-TEK) op 7 mei 2020 onderzoek gedaan naar (de oorzaak van) de brand, die van haar bevindingen in een rapport d.d. 29 juli 2020 verslag heeft gedaan.
2.11.
I-TEK is tot de conclusie gekomen dat de brand is ontstaan doordat de inlaatpijp in de muur van de loods die door [persoon B] was gebruikt voor zijn vernevelingswerkzaamheden, in het midden was doorgeroest. Als gevolg daarvan was een groot gat in de pijp aanwezig in de spouw tussen de betonnen borstwering van de schuur en de (brandbare) binnenzijde van de muur (een Dupanel wand). Verbrandingsgassen en/of (hete) nevel is in de spouw terechtgekomen en heeft de brandbare binnenzijde van de muur in vlam gezet.

3..Het geschil

3.1.
[bedrijf A] heeft in de verstekprocedure gevorderd om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [bedrijf B] te veroordelen tot betaling van € 143.022,89 te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Bij het verstekvonnis is de vordering van [bedrijf A] toegewezen behoudens een gedeelte van de gevorderde incassokosten en is [bedrijf B] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf A] tot aan de uitspraak vastgesteld op in totaal € 4.309,71.
3.3.
[bedrijf B] vordert in verzet dat zij wordt ontheven van de veroordeling die bij het verstekvonnis tegen haar is uitgesproken en dat de vorderingen van [bedrijf A] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [bedrijf A] in de kosten van het verzet en de procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [bedrijf B] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[bedrijf A] heeft in de verstekprocedure aangevoerd dat [bedrijf B] gehouden is tot vergoeding van de door [bedrijf A] aan [bedrijf C] uitgekeerde brandschade op grond van artikel 6:76 BW en/of artikel 6:171 BW. Zij heeft voorts gesteld dat haar vordering dient te worden beoordeeld in het kader van de Bedrijfsregeling Brandregres 2014. De brand is volgens [bedrijf A] veroorzaakt door de schuld van [persoon B] die door [bedrijf B] ter uitvoering van de overeenkomst met [bedrijf C] als hulppersoon is ingeschakeld. [bedrijf A] verwijt [persoon B] meer in het bijzonder dat hij de vernevelingswerkzaamheden heeft uitgevoerd met de brandgevaarlijke Swingfog in combinatie met het kiemremmende maar ook brandbare middel 1,4SIGHT. De brand had voorkomen kunnen worden als [persoon B] voorafgaande aan zijn werkzaamheden, waarvan hij wist dat deze brandgevaarlijk waren, de betreffende inlaatpijp visueel had geïnspecteerd of gecontroleerd. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [bedrijf A] naar het rapport van I-TEK waaruit volgens haar volgt dat:
“- vanwege het bij [persoon B] bekende brandrisico, van hem verwacht had mogen worden dat hij voorafgaand aan zijn werkzaamheden de inlaatpunten van de landbouwschuur op deugdelijkheid had gecontroleerd,
- en van [persoon B] ook verwacht had mogen worden dat hij voorafgaand aan zijn werkzaamheden de ventilatorruimte in de landbouwschuur had gecontroleerd op de aanwezigheid van brandbare materialen met name ook, omdat er in het verleden al meermalen grote branden waren ontstaan bij het vernevelen van aardappelen,
- voor [persoon B] een visuele inspectie van de ‘inlaatpijpen’ en de ventilatorruimte in de landbouwschuur ook eenvoudig was uit te voeren al dan niet met gebruikmaking van bijvoorbeeld een (digitale) endoscoopcamera.”
[bedrijf A] stelt zich op het standpunt dat [persoon B] echter geen enkele vorm van inspectie heeft uitgevoerd, waarvoor zij verwijst naar het door [persoon B] en [persoon D] , een manager van [bedrijf B] , gegeven antwoord op de door expert [persoon E] van I-TEK aan hen gestelde vraag of bij de voorbereidende werkzaamheden het inlaatpunt c.q. de doorvoerbuis wordt gecontroleerd. Zij hebben op die vraag geantwoord:
“V: Maakt van deze voorbereidende werkzaamheden deel uit de controle van het inlaadpunt c.q. de doorvoerbuis en zo ja, op welke wijze worden deze controlewerkzaamheden uitgevoerd?
A: Nee. Voorafgaande aan de daadwerkelijke vergassingswerkzaamheden controleert de heer [persoon B] niet de binnenzijde van een inlaadpunt c.q. een doorvoerbuis. Daarnaast controleert de heer [persoon B] niet de (ventilator)ruimte waar een inlaadpunt c.q. een doorvoerbuis in uitkomt. Na de vergassingsapparaten gebruiksklaar te hebben gemaakt en de ventilatoren van de betreffende cellen te hebben ingeschakeld, plaatst de heer [persoon B] zonder enige vorm van controle de vergassingsapparaten in de inlaadpunten c.q. de doorvoerbuizen, doch niet eerder dan dat de (schroef)doppen die in het algemeen aan de buitenzijden van inlaadpunten c.q. doorvoerbuizen zitten door hem zijn verwijderd. Deze (schroef)doppen moeten voorkomen dat vuil vanaf de buitenzijden in de inlaad-punten c.q. de doorvoerbuizen komt en moeten daarnaast eventueel inregenen en daarmee roestvorming voorkomen.De heer [persoon B] vindt dergelijke controlewerkzaamheden nadrukkelijk een verantwoordelijkheid van de boer zelf. De boeren zijn ermee bekend dat er vergassingswerkzaamheden worden uitgevoerd. Daarnaast zijn de boeren ermee bekend welke brandgevaarlijke risico’s aan de uitvoering van vergassingswerkzaamheden kleven. Dat is in het verleden meerdere keren gebleken en is overeenkomstig bijvoorbeeld dakdekkerswerkzaamheden. Zonder dat een boer is geïnformeerd, zal de heer [persoon B] dan ook geen vergassingswerkzaamheden uitvoeren. Daarnaast dient de boer er zorg voor te dragen dat het gebouw waar de vergassingswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd in orde is.”
[bedrijf A] verwijt [persoon B] tevens dat de Swingfog niet op een juiste wijze door hem is gebruikt omdat hij de vernevelingsbuis van de Swingfog te diep, namelijk 18 centimeter in plaats van maximaal 12,5 centimeter, in de (doorgeroeste) inlaatpijp van de schuur heeft gestoken.
4.3.
[bedrijf B] heeft het volgende verweer gevoerd.
De door [persoon B] gebruikte Swingfog betrof een nieuw type, voorzien van een automatische afsluiter waardoor de toevoer van het vergassingsmiddel wordt afgesloten wanneer het benzinemotortje zou stilvallen. Uit onderzoek, uitgevoerd na 7 mei 2020 door de leverancier van de Swingfog (Pest-Tec), bleek dat de Swingfogs (drie in totaal) die [persoon B] heeft gebruikt bij zijn werkzaamheden bij [bedrijf C] , geen mankementen vertoonden. Op dat punt valt [persoon B] dan wel [bedrijf B] dan ook geen verwijt te maken.
Omdat de oorzaak van de brand volgens [bedrijf A] is gelegen in de doorgeroeste inlaatpijp, betekent dit dat de loods van [bedrijf C] een gebrek vertoonde welk gebrek krachtens (de reflexwerking/schaduwwerking van) artikel 6:174 BW geheel en uitsluitend voor rekening van [bedrijf C] komt. Om dezelfde reden kan het aan de vernevelingswerkzaamheden verbonden brandrisico niet voor rekening van [bedrijf B] komen. [bedrijf C] was immers ook bekend met dit risico en heeft de opdracht gegeven om de werkzaamheden uit te voeren. Het was de verantwoordelijkheid van [bedrijf C] als eigenaar van de loods en opdrachtgever om de inlaatpijpen en andere relevante onderdelen van de loods te inspecteren. Bovendien is [bedrijf B] als dienstverlener niet op de hoogte en kan zij ook niet op de hoogte zijn van de conditie c.q. de staat van onderhoud van de loods waarin de vernevelingswerkzaamheden werden verricht.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.
[bedrijf A] lijkt enerzijds een contractuele grondslag aan te wijzen voor de aansprakelijkheid van [bedrijf B] , namelijk de door [bedrijf C] aan [bedrijf B] gegeven opdracht, waarbij [bedrijf B] aansprakelijk zou zijn voor een door haar ingeschakelde hulppersoon (artikel 6:76 BW). Anderzijds spreekt [bedrijf A] ook over aansprakelijkheid op grond van artikel 6:171 BW, hetgeen veronderstelt dat [persoon B] een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) heeft begaan. Tevens heeft [bedrijf A] naar voren gebracht dat haar vordering moet worden beoordeeld in het kader van de Bedrijfsregeling Brandregres 2014. Op grond van artikel 2 van deze regeling wordt het verhaalsrecht jegens niet-particulieren (in dit geval [bedrijf B] ) alleen uitgeoefend indien de aansprakelijkheid verband houdt met onzorgvuldig handelen of nalaten aan de zijde van het schade veroorzakende bedrijf. [bedrijf A] meent dat aan deze eis is voldaan omdat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen of nalaten van [persoon B] . [bedrijf B] heeft te kennen gegeven dat het juist is dat de vordering van [bedrijf A] moet worden beoordeeld in de sleutel van de Bedrijfsregeling Brandregres 2014 en dat daarom vereist is dat door [persoon B] verwijtbaar onzorgvuldig is gehandeld. Gelet op een en ander zal de vordering van [bedrijf A] dan ook worden beoordeeld op basis van de beantwoording van de vraag of [persoon B] bij de voorbereiding en uitvoering van de vernevelingswerkzaamheden onzorgvuldig handelen of nalaten kan worden verweten en of met een andere handelwijze de brand had kunnen worden voorkomen.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de apparatuur waarmee [persoon B] zijn werkzaamheden uitvoerde aan alle eisen die daaraan gesteld worden voldeed. De Swingfog die door [persoon B] is gebruikt was door [bedrijf B] op 13 september 2018 gekocht, was deugdelijk onderhouden en vertoonde blijkens later daarop uitgevoerd onderzoek geen gebreken. Tevens staat vast dat de Swingfog ten tijde van de door [persoon B] uitgevoerde vernevelingswerkzaamheden gebruikt mocht worden voor het vernevelen van het middel 1,4SIGHT. De producent van dit middel, BASF, staat in voorlichtingsmateriaal uitdrukkelijk toe dat voor de verneveling van 1,4SIGHT gebruik wordt gemaakt van de Swingfog. Dat, zoals [persoon B] ook zelf heeft opgemerkt, het gebruik van elektrische vernevelingsapparatuur bij toepassing van 1,4SIGHT de voorkeur heeft, doet hieraan niet af. Als [bedrijf A] van mening zou zijn dat de op het onderhavige punt gegeven informatie van BASF niet juist zou zijn, had het op de weg van [bedrijf A] gelegen om niet alleen te stellen maar ook te onderbouwen dat de Swingfog niet gebruikt mocht worden voor het vernevelen van het middel 1,4SIGHT. Dit heeft zij echter niet gedaan. [persoon B] kan evenmin het verwijt worden gemaakt geen gebruik te hebben gemaakt van het elektrische vernevelingsapparaat, de Synofog. Hij heeft immers wel geprobeerd dat apparaat, dat hij wel bij zich had toen hij het bedrijf van [bedrijf C] op 7 mei 2020 bezocht, te gebruiken maar door elektriciteitsproblemen op de boerderij van [bedrijf C] was dit niet mogelijk. In overleg met [bedrijf C] heeft [persoon B] er daarom toen voor gekozen het voor de verneveling van de (in het linkergedeelte van de opslagloods van [bedrijf C] opgeslagen) consumptieaardappelen geselecteerde middel 1,4SIGHT te vernevelen met gebruikmaking van de Swingfog.
4.7.
Op grond van het enkele feit dat [persoon B] gebruikmaakte van de Swingfog voor het vernevelen van het op zichzelf brandbare middel 1,4SIGHT, kan niet worden afgeleid dat [persoon B] gehouden was, voordat hij overging tot het vernevelen, verdergaande voorzorgsmaatregelen te treffen dan hij heeft gedaan. Het verwijt dat hij ten onrechte heeft nagelaten een inspectie van de in het gebouw van [bedrijf C] ingebouwde inlaatpijp uit te voeren, treft geen doel. De omstandigheid dat [persoon B] wist dat het vernevelen met gebruikmaking van de Swingfog een brandgevaarlijke activiteit was, leidt evenmin tot die conclusie. Ook is hiervoor niet voldoende dat [persoon B] wist, zoals hij heeft verklaard tegenover de experts van I-TEK, dat bij brand als gevolg van vernevelingswerkzaamheden in 9 van de 10 gevallen de inlaatpijp het probleem heeft gevormd. [persoon B] mocht er immers van uitgaan dat de in de opslagloods van [bedrijf C] ingebouwde inlaatpijp deugdelijk was, in de zin dat daarin geen gat door verroesting zou zitten. De inlaatpijp is een onderdeel van de opslagloods die eigendom is van [bedrijf C] . [persoon B] mocht erop vertrouwen dat [bedrijf C] de in zijn gebouw aanwezige inlaatpijpen regelmatig zou controleren op gebreken. Bovendien kwam [persoon B] op 7 mei 2020 dat jaar al voor de vijfde keer bij [bedrijf C] om vernevelingswerkzaamheden uit te voeren. Van [persoon B] kan niet te worden verlangd dat hij ook bij die vijfde keer bij [bedrijf C] zou informeren of de inlaatpijpen in de bedrijfsgebouwen van [bedrijf C] wel in orde waren, terwijl hij daarvoor al vier keer probleemloos vernevelingswerkzaamheden had uitgevoerd. Dat het door roest ontstane gat ergens halverwege in de 7 cm smalle en 80 cm lange pijp op eenvoudige wijze door [persoon B] had kunnen worden opgemerkt, is op geen enkele wijze door [bedrijf A] aannemelijk gemaakt. Dat je door de buis kunt kijken, zoals [bedrijf A] ter zitting aan de hand van een plastic buis van min of meer dezelfde grootte, heeft laten zien, betekent nog geenszins dat het door roest gevormde gat in de inlaatpijp te zien zou zijn geweest als je in de buis zou kijken. [bedrijf A] heeft haar stellingen op dit punt, voor zover al relevant, onvoldoende onderbouwd. Aan het bewijsaanbod van [bedrijf A] wordt reeds daarom voorbijgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank voert het te ver om van [persoon B] te vergen, zoals [bedrijf A] nog naar voren heeft gebracht, dat hij voorafgaande aan zijn werkzaamheden de inlaatpijpen met gebruikmaking van, zoals door [bedrijf A] is gesuggereerd, een (digitale) endoscoopcamera zou inspecteren, of met andere hulpmiddelen. Zoals gezegd, mocht [persoon B] immers in beginsel uitgaan van de deugdelijkheid van de inlaatpijpen.
4.8.
[bedrijf A] verwijt [persoon B] verder nog dat hij de ventilatieruimtes niet vooraf heeft gecontroleerd. Ook dit verwijt acht de rechtbank niet gegrond. Nog daargelaten dat de brand niet is veroorzaakt doordat de ventilatieruimte niet in orde was, mocht [persoon B] ervan uitgaan dat [bedrijf C] die ruimtes gereed en geschikt had gemaakt voor het uitvoeren van de vernevelingswerkzaamheden. De zorgplicht van de uitvoerder van de vernevelingswerkzaamheden gaat in het algemeen ook niet zo ver dat hij de ruimtes waar de aardappelen liggen opgeslagen moet controleren voordat hij met zijn vernevelingswerkzaamheden begint, omdat de verantwoordelijkheid voor de deugdelijkheid van die ruimtes geheel bij de agrariër ligt die de opdracht tot het uitvoeren van vernevelingswerkzaamheden heeft gegeven. Overigens staat vast dat [persoon B] de opslagloods van binnen heeft bekeken voordat hij zijn werkzaamheden ging uitvoeren omdat hij constateerde dat er doorlaatkleppen openstonden, maar is hij inderdaad niet in de ventilatieruimte van het linker gedeelte van de opslagloods wezen kijken voordat hij aan het werk ging. Dit is echter onvoldoende om te oordelen dat [persoon B] onzorgvuldig heeft gehandeld of nalatig is geweest.
4.9.
Het laatste verwijt van [bedrijf A] aan [persoon B] houdt in dat hij de Swingfog te ver in de inlaatpijp heeft gestoken. De beluchtingsgaten in de vernevelingsbuis van de Swingfog zouden volgens [bedrijf A] buiten de inlaatpijp moeten blijven. Wanneer de vernevelingsbuis tot aan de aansluiting van de toevoerleiding van de werkstof in het inlaatpunt wordt gestoken, dan wordt de luchtstroom verstoord en ontstaat niet de juiste verneveling, maar kunnen grotere druppels van de ‘werkstof’ ontstaan, aldus [bedrijf A] . [bedrijf A] wijst in dit verband op informatie die I-TEK verkreeg van Pest-Tec, de leverancier van de Swingfog.
4.10.
[bedrijf B] heeft echter aangevoerd dat de toevoerleiding bij [bedrijf C] onder de ventilator is aangebracht. Wanneer de vernevelingsbuis niet tot aan de toevoerleiding van de werkzame stof in de doorvoerbuis wordt gebracht, kan het vernevelde middel volgens [bedrijf B] door (de druk van) de ventilatoren naar buiten worden geblazen in plaats van in de bewaarcel. Om die reden is het dieper inbrengen van de Swingfog in de inlaatpijp een goede werkwijze. Bovendien leidt, aldus [bedrijf B] , deze werkwijze slechts tot het eventueel ontstaan van grotere druppels, doordat in theorie de luchtstroom verstoord zou kunnen raken, maar deze mogelijkheid heeft zich volgens haar bij [persoon B] niet kunnen voordoen omdat de toevoerleiding van het gasapparaat een kleinere diameter heeft dan de doorvoerbuis. Ongeacht de exacte positie van de gaten in de vernevelingsbuis kan derhalve voldoende lucht worden aangezogen, aldus nog steeds [bedrijf B] .
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [bedrijf B] daarmee voldoende gemotiveerd betwist dat [persoon B] op dit punt verwijtbaar onzorgvuldig zou hebben gehandeld en dat dit handelen tot de brand heeft geleid. [bedrijf A] heeft de juistheid van hetgeen door [bedrijf B] op dit punt is aangevoerd, niet weerlegd. Het verwijt van [bedrijf A] dat [persoon B] de Swingfog te ver in de inlaatpijp heeft gestoken, treft om de door [bedrijf B] aangevoerde redenen daarom eveneens geen doel.
4.12.
Omdat geen van de door [bedrijf A] aan [persoon B] (als niet ondergeschikte ingeschakeld door [bedrijf B] ) gemaakte verwijten steek houden, is aansprakelijkheid van [bedrijf B] niet aan de orde. Het verstekvonnis zal dan ook worden vernietigd. De vorderingen van [bedrijf A] zullen alsnog worden afgewezen.
4.13.
[bedrijf A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen. De kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in artikel 141 Rv voor rekening van [bedrijf B] blijven, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [bedrijf B] in eerste instantie niet is verschenen. De door [bedrijf A] te vergoeden kosten aan de zijde van [bedrijf B] worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
3.540,00(2,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.740,00

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 14 april 2021 onder zaaknummer / rolnummer 614708 / HA ZA 21-222 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend,
5.2.
wijst de vorderingen van [bedrijf A] af,
5.3.
veroordeelt [bedrijf A] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [bedrijf B] tot op heden begroot op € 7.740,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Blijleven, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en op 1 december 2021 uitgesproken in het openbaar.
3078/3152