ECLI:NL:RBROT:2021:12566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/10/626661 / JE RK 21-2663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 19 november 2021, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], behandeld. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI) om de ondertoezichtstelling van [naam kind] met een jaar te verlengen, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en de pleegmoeder telefonisch zijn gehoord in verband met coronamaatregelen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [naam kind] is sinds 27 februari 2017 onder toezicht gesteld en verblijft momenteel in een pleeggezin. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit, maar heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De kinderrechter heeft eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 27 november 2021. De GI heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ingediend, waarbij zij de positieve ontwikkeling van [naam kind] in het pleeggezin benadrukt.

De moeder en de pleegmoeder hebben beide hun instemming met het verzoek gegeven. De kinderrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 27 november 2022 en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/626661 / JE RK 21-2663
Datum uitspraak: 19 november 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2013 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen: [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, zonder vaste woon- of verblijfplaats, feitelijk verblijvende te [verblijfplaats moeder],

[naam pleegmoeder],

hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende te [woonplaats pleegmoeder].

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 8 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 8 oktober 2021;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op
16 november 2021.
Op 19 november 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld.
Verschenen is:
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam].
De moeder en de pleegmoeder zijn in verband met corona telefonisch gehoord.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 27 februari 2017 is [naam kind] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 27 november 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 9 november 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
27 november 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [naam kind] is al vijf jaar uit huis geplaatst. In maart 2021 is hij naar een perspectief biedend pleeggezin verhuisd. Hij maakt daar een positieve ontwikkeling door. De moeder wordt zo veel mogelijk betrokken bij de opvoeding van [naam kind]. Zij heeft een goede band met de pleegmoeder. Ook zijn de bezoeken tussen [naam kind] en de moeder uitgebreid. Het is in het belang van [naam kind] om op zijn huidige plek te blijven wonen. Het is heel positief hoe de moeder en de pleegmoeder erin staan. De Raad heeft een onderzoek gedaan naar een verderstrekkende maatregel, maar is van mening dat een gezagsbeëindiging op dit moment te vroeg is. De GI zal de komende periode op advies van de Raad bekijken of de plaatsing van [naam kind] bij de pleegmoeder in het vrijwillig kader kan worden voortgezet.

De standpunten

De moeder is het eens met het verzoek. De moeder zou het liefst willen dat [naam kind] terug naar huis komt, maar begrijpt dat hij in het pleeggezin verblijft. Dit geeft de moeder rust. Het is belangrijk dat [naam kind] bij de pleegmoeder blijft wonen. Hij is daar in korte tijd gegroeid. Ook geeft de pleegmoeder de moeder de kans om vaker bij [naam kind] aanwezig te zijn en betrekt zij de moeder bij de opvoeding.
De pleegmoeder is het eens met het verzoek. De pleegmoeder is ook blij dat zij een goede band met de moeder heeft. Dit is heel positief voor [naam kind]. Ook kan [naam kind] het goed vinden met de zoon van de pleegmoeder.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
[naam kind] is al ruim vier jaar uit huis geplaatst. Sinds februari 2021 verblijft hij in het huidige perspectief biedende pleeggezin. Hij heeft het daar naar zijn zin en heeft een goede band opgebouwd met zijn pleegbroer. De bezoeken met de moeder zijn uitgebreid en vinden nu onbegeleid plaats. De pleegmoeder betrekt de moeder zo veel mogelijk bij de opvoeding van [naam kind]. Hierdoor ervaart de moeder ook meer rust. Het is in het belang van [naam kind] dat deze plaatsing wordt voortgezet. De Raad heeft onlangs een onderzoek gedaan naar een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder. Hoewel de aanvaardbare termijn voor [naam kind] is verstreken, ziet de Raad op dit moment onvoldoende gronden om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder staat achter de plaatsing van [naam kind] in het huidige pleeggezin en de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder verloopt goed. Aangezien de huidige situatie nog pril is, kan (nog) niet beoordeeld worden of de plaatsing van [naam kind] in het vrijwillig kader kan doorlopen. Het is belangrijk dat dit de komende periode wordt onderzocht. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] verlengen voor de duur van een jaar.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind] tot 27 november 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 november 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2021 door mr. A.J. van Dijk, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 2 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.