In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 november 2021 uitspraak gedaan in twee verzoeken met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De verzoeken zijn ingediend door de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. De GI verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, terwijl de Raad ook een ondertoezichtstelling voor twaalf maanden vroeg. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels waren verlopen, waardoor het verzoek van de GI om verlenging werd afgewezen. De kinderrechter heeft echter de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor een periode van twaalf maanden toegewezen, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in het netwerk van de oom en tante van [naam kind] voor zes maanden.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [naam kind] en de ouders. [naam kind] verblijft al bijna twee jaar bij haar oom en tante vanwege problematiek bij de ouders. De kinderrechter heeft opgemerkt dat de moeder stappen in de goede richting heeft gezet, maar dat er nog zorgen zijn over haar vermogen om voor [naam kind] te zorgen. De kinderrechter heeft ook de noodzaak van een gezinsopname benadrukt om de moeder te ondersteunen in haar opvoedingsvaardigheden. De beslissing om de uithuisplaatsing voor zes maanden te verlenen, met een aanhouding van het verzoek voor de resterende zes maanden, is genomen in het belang van [naam kind].
De kinderrechter heeft de GI verzocht om een rapportage te doen over de stand van zaken voor de pro forma datum van 1 april 2022, waarbij de Raad en andere belanghebbenden niet ter zitting hoeven te verschijnen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.