In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld bij beschikking van 11 december 2020 en liep tot 11 december 2021. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft op 14 oktober 2021 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tijdens de mondelinge behandeling, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn zowel de vader, bijgestaan door zijn advocaat, als een vertegenwoordigster van de GI verschenen. De moeder is telefonisch gehoord vanwege een positieve coronatest.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door beide ouders, waarbij [naam kind] momenteel bij de vader woont. De moeder heeft nog geen vaste woonplek en is bezig met hulpverlening via het Leger des Heils. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de communicatie tussen de ouders verbeterd is, maar dat er nog onvoldoende vertrouwen is om zonder de GI afspraken te maken in het belang van [naam kind]. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, stellende dat [naam kind] zich positief ontwikkelt bij hem en dat de moeder haar leven op orde moet krijgen.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd moet worden, omdat er nog steeds een bedreiging voor de ontwikkeling van [naam kind] is. De hulpverlening is onvoldoende van de grond gekomen en de ouders zijn nog niet in staat om constructief samen te werken. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 juni 2022 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot 1 mei 2022 pro forma. De GI is verzocht om uiterlijk twee weken voor de pro forma datum te rapporteren over de stand van zaken.