ECLI:NL:RBROT:2021:12582

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
9331855 CV EXPL 21-23351
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van verbintenissen uit samenwerkingsovereenkomst en toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak vordert de eiseres, ABAB Groep B.V., nakoming van de verbintenissen uit een samenwerkingsovereenkomst die zij met de gedaagde heeft gesloten. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar dit wordt door de kantonrechter als onvoldoende gemotiveerd afgewezen. De eiseres heeft een bedrag van € 4.874,73 gevorderd, dat bestaat uit een vergoeding voor verrichte werkzaamheden en wettelijke rente. De procedure is gestart met een dagvaarding op 8 juli 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 11 oktober 2021, waarbij de gedaagde niet is verschenen.

De samenwerkingsovereenkomst, gesloten op 8 mei 2020, hield in dat de gedaagde door de eiseres zou worden begeleid bij het aanvragen van een subsidie. De overeenkomst bevatte bepalingen over de vergoeding voor de werkzaamheden, die zowel een vast bedrag als een resultaatafhankelijke component omvatte. De gedaagde heeft echter nagelaten de benodigde documenten aan te leveren, waardoor de subsidieaanvraag niet kon worden ingediend. Dit leidde tot de beëindiging van de overeenkomst door de gedaagde en een factuur van € 4.029,30 voor de verrichte werkzaamheden.

De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde op grond van de overeenkomst een vergoeding verschuldigd is aan de eiseres. Het verweer van de gedaagde, dat zij niet op de hoogte was van de voorwaarden van de subsidie, wordt verworpen. De kantonrechter wijst de vordering van ABAB toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Fiege op 12 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9331855 CV EXPL 21-23351
uitspraak: 12 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABAB Groep B.V.,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
vertegenwoordigd door: de heer mr. R. Kops,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
handelende onder [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [naam 1].
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ABAB’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 8 juli 2021, met producties;
de conclusie van antwoord;
het tussenvonnis van 16 augustus 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is [gedaagde] niet ter zitting verschenen.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] en [naam bedrijf] hebben op 8 mei 2020 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Partijen zijn hiermee overeengekomen dat [naam bedrijf] [gedaagde] zou begeleiden bij het aanvragen van een subsidie. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van ABAB van toepassing.
2.2
Partijen komen een vergoeding van de werkzaamheden overeen die bestaat uit twee componenten. Ten eerste de vergoeding van een vast bedrag van € 1.000,- (exclusief BTW) die door [naam bedrijf] direct na aanvang van de werkzaamheden in rekening wordt gebracht. Ten tweede een vergoeding die afhankelijk is van het resultaat van de subsidieaanvraag. Dit deel van de vergoeding bestaat uit een percentage dat wordt berekend op basis van gestaffelde percentages berekend over het subsidiebedrag.
2.3
[naam bedrijf] heeft vervolgens werkzaamheden voor [gedaagde] verricht, waardoor de subsidieaanvraag op de uiterlijke dag van indiening – 30 juni 2020 – nagenoeg compleet was. [naam bedrijf] had enkel nog een ondertekende samenwerkingsovereenkomst en een mkb-verklaring nodig van [gedaagde] om de aanvraag te voltooien. [gedaagde] heeft deze stukken niet overgelegd, waardoor de subsidieaanvraag niet is ingediend.
2.4
[gedaagde] heeft vervolgens de overeenkomst beëindigd.
2.5
Vervolgens heeft [naam bedrijf] voor een bedrag van € 4.029,30 aan [gedaagde] gefactureerd voor de door haar verrichte werkzaamheden.
2.6
In de overeenkomst is – voor zover in deze zaak van belang – het volgende opgenomen:
4.3 Aanvullende afspraken
(…)
Indien een aanvraag voor een subsidie niet wordt ingediend, wordt ingetrokken of niet wordt verleend, ten gevolge van een aan [gedaagde] toe te rekenen oorzaak, is [gedaagde] een vergoeding verschuldigd aan Subsidiefocus voor de door Subsidiefocus verrichte werkzaamheden, welke vergoeding berekend wordt aan de hand van de door Subsidiefocus aan de opdracht bestede arbeidsuren, te vermenigvuldigen met het door de Subsidiefocus gehanteerde uurtarief, exclusief btw.
(…)”
2.7
[naam bedrijf] heeft middels een overeenkomst van lastgeving ABAB benoemd tot lasthebber, waardoor zij bevoegd is tot de invordering van bovenvermelde factuur.

3..Het geschil

3.1
ABAB vordert [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan ABAB van een bedrag van € 4.874,73 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.029,30 vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
ABAB legt aan haar vordering nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst ten grondslag. [gedaagde] is op grond van artikel 4.3 tweede alinea van de overeenkomst een vergoeding aan ABAB verschuldigd voor de verrichte werkzaamheden door [naam bedrijf] Tot op heden heeft [gedaagde] nagelaten deze vergoeding te voldoen.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat er een overeenkomst is gesloten, dat [naam bedrijf] werkzaamheden heeft verricht ter uitvoering van deze overeenkomst en dat [gedaagde] de overeenkomst vroegtijdig heeft beëindigd. In beginsel is [gedaagde] daarom een vergoeding verschuldigd aan ABAB op grond van artikel 4.3 van de overeenkomst. [gedaagde] verweert zich echter door te stellen dat zij er pas na het sluiten van de overeenkomst achter kwam dat de subsidie pas na twee jaar zou worden uitgekeerd en dat zij eerst zou moeten investeren. [naam bedrijf] had dit voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan [gedaagde] moeten mededelen.
4.2
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar stelling. Uit de overeenkomst onder de kop ‘Schematisch overzicht subsidietraject’ blijkt duidelijk dat er verschillende stappen genomen moeten worden in het subsidietraject alvorens een mogelijke subsidie wordt uitgekeerd. Een van deze stappen betreft het uitvoeren van het beoogde project en het afdoende verantwoorden en rapporteren van de voortgang hiervan. Slechts daarna kan een – reeds daarvoor toegezegde subsidie – aan [gedaagde] uitgekeerd worden. [gedaagde] heeft deze overeenkomst ondertekend en heeft dan ook – voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst – kennisgenomen dan wel had zij kennis kunnen nemen van dit overzicht. Als zij dit niet heeft gedaan komt dat voor haar rekening en risico. [gedaagde] heeft daarnaast nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat zij ervan uit mocht gaan dat zij eerder dan 2 jaar na aanvraag over de subsidie zou beschikken. ABAB heeft overigens op de mondelinge behandeling aangegeven dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een aantal malen is besproken dat de subsidie pas achteraf zou worden uitgekeerd. Het verweer van [gedaagde] zal als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd. [gedaagde] heeft de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag niet betwist. De vordering van ABAB zal worden toegewezen.
4.3
De gevorderde wettelijke handelsrente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.4
ABAB maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.5
ABAB voert ter zitting nog aan dat [naam 1] ten onrechte namens [gedaagde] verweer heeft gevoerd als zijnde bestuurder van [gedaagde]. Niet [naam 1], maar [naam 2] is namelijk de enige bestuurder van [gedaagde]. Gelet op de verwerping van het verweer en het toewijzen van de vordering van ABAB is de proceseconomie er niet bij gebaat om nader op deze stelling van ABAB in te gaan. De kantonrechter zal dit punt laten rusten.
4.6
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.7
Dit vonnis wordt zoals ABAB vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan de veroordelingen moeten voldoen ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan ABAB te betalen een bedrag van € 4.874,73 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 4.029,30 vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABAB vastgesteld op € 507,- aan griffierecht, € 103,38 aan dagvaardingskosten en € 498,- (2 punten x € 249,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236