Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..De vordering
4..Het verweer
5..De beoordeling
6..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en twee gedaagden, die in Zuid-Amerika verblijven. De eiseres vorderde een voorlopige voorziening tot ontruiming van de woning en vergoeding van huurachterstand. De huurovereenkomst tussen partijen was gesloten voor bepaalde tijd van 1 juni 2019 tot 1 juni 2020, met een huurprijs van € 1.150,- per maand. De eiseres stelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd per 1 juni 2020, maar de gedaagden betwistten dit en stelden dat zij de huurpenningen maandelijks hadden voldaan. De rechter oordeelde dat de aanzeggingsbrief van de beëindiging van de huurovereenkomst door de eiseres was ontvangen, waardoor de huurovereenkomst op 1 juni 2020 was geëindigd. De rechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming nagenoeg buiten twijfel zou worden toegewezen in een bodemprocedure, en dat het belang van de eiseres om over haar woning te beschikken zwaarder woog dan het belang van de gedaagden. De rechter heeft de gedaagden veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en een huurachterstand van € 12.312,67 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres de woning mag ontruimen, ook als de gedaagden in hoger beroep gaan.