In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een crisispleeggezin voor de duur van drie maanden, na eerder een spoedmachtiging van vier weken te hebben verkregen. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de betrokken partijen gehoord, waaronder de ouders, de stiefmoeder, de bijzondere curator en vertegenwoordigers van de GI.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders, waarbij [naam kind] momenteel bij de vader en de stiefmoeder woont, maar tijdelijk op een groep verblijft. De kinderrechter heeft de situatie bij de vader als onveilig beoordeeld, maar niet voldoende om een spoedige uithuisplaatsing te rechtvaardigen. De vader heeft zich agressief gedragen, maar de kinderrechter kon niet onomstotelijk vaststellen dat de thuissituatie daadwerkelijk onveilig was. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de huidige informatie onvoldoende is om de uithuisplaatsing te rechtvaardigen en heeft het verzoek van de GI afgewezen, terwijl de reeds verleende spoedmachtiging in stand is gelaten.
De beslissing van de kinderrechter is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie zorgvuldig moet worden bekeken en dat er tijd moet worden genomen om tot een oplossing te komen die in het belang van [naam kind] is.