ECLI:NL:RBROT:2021:12861

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
C/10/623604 / FA RK 21-6071
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht tussen een man en vrouw met betrekking tot hun minderjarige kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2021 een beschikking gegeven over de regeling van het omgangsrecht tussen de man en de vrouw met betrekking tot hun minderjarige kind. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen, die inhoudt dat de minderjarige om de week bij de man verblijft, in behandeling genomen. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de feitelijke uitvoering van de regeling niet mogelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige recht heeft op omgang met zijn ouders, zoals vastgelegd in artikel 1:377a BW, en dat dit recht slechts ontzegd kan worden onder bepaalde voorwaarden.

De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen vastgesteld dat omgang in het verleden in strijd was met de belangen van de minderjarige, maar is van oordeel dat de situatie nu is veranderd. De vrouw heeft aangegeven dat zij stappen voorwaarts heeft gemaakt in haar psychische gesteldheid, en de rechtbank heeft geen reden gezien om af te wijken van het uitgangspunt dat ouder en kind recht hebben op omgang. De rechtbank heeft de partijen aangemoedigd om de omgang op te bouwen, met ondersteuning van het wijkteam, en heeft een voorlopige regeling vastgesteld voor de omgang tussen de man en de minderjarige.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/623604 / FA RK 21-6071
Beschikking van 21 december 2021 betreffende de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. J. van Koesveld te Utrecht,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat mr. S. Verweel-Nauman te Oostvoorne.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 6 augustus 2021;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de man van 11 augustus 2021.
De rechtbank heeft het bericht met bijlagen van de zijde van de vrouw van
2 december 2021 buiten beschouwing gelaten. Dat de vrouw een aantal stukken heeft ingediend zonder aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling die zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is, is in strijd met artikel 22b Rv en artikel 1.10 Procesreglement Gezag en Omgang.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
13 december 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam].
1.3.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft op 6 december 2021 een gesprek met de kinderrechter in de rechtbank gehad.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2010 te [geboorteplaats minderjarige].
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2015 is bepaald dat DNA-onderzoek wordt verricht ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van de minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid. De behandeling van de zaak is toen aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2016 is de man vervangende toestemming verleend voor erkenning van de minderjarige en is de raad verzocht om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling). De behandeling van de zaak ten aanzien van de omgangsregeling is aangehouden in afwachting van de rapportage en het advies van de raad.
2.5.
Op 27 september 2017 is de latere vermelding betreffende erkenning van de minderjarige door de man aan de geboorteakte van de minderjarige toegevoegd.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2018 is het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen en is bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van 9 april 2018 eenmaal per kwartaal een recente en goed gelijkende kleurenfoto van de minderjarige, alsmede een afschrift van de schoolrapporten, doet toekomen en hem tevens schriftelijk op de hoogte stelt omtrent belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de minderjarige. De man mag daarop telkens reageren met bijvoorbeeld een kaart, gericht aan de minderjarige.
2.7.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt alleen door de vrouw uitgeoefend.
2.8.
De man heeft de Ugandese nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.9.
De minderjarige woont bij de vrouw.

3..De beoordeling

3.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
3.2.
Omgangsregeling
3.2.1.
De man verzoekt een omgangsregeling vast te stellen, die inhoudt dat de minderjarige met inachtneming van een opbouwregeling bij de man verblijft:
  • om de week van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur, waarbij de man de minderjarige ophaalt uit school en terugbrengt naar de vrouw dan wel waarbij de minderjarige zelf naar de man gaat en teruggaat naar de vrouw;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen de ouders en de minderjarige te bepalen.
3.2.2.
De vrouw voert geen verweer tegen dit verzoek. Zij stelt – pas tijdens de mondelinge behandeling – wel dat feitelijke uitvoering van de regeling niet mogelijk is.
3.2.3.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.2.4.
Bij beschikking van 3 mei 2018 is geoordeeld dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige:
  • omdat er nog enige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en
  • omdat de vrouw nog niet in staat is om de minderjarige bij de omgang met de man te ondersteunen.
De vrouw had vanwege een onverwerkt belast verleden nog veel angst en boosheid richting de man, ondanks de inzet van hulpverlening. Door EMDR-therapie had de vrouw herbelevingen gekregen en was zij in een depressie geraakt. Druk en stress waren van negatieve invloed op haar emotionele stabiliteit. Er moest eerst rust komen in de gezinssituatie van de vrouw voordat toegewerkt kon worden naar omgang. Omdat de minderjarige de man voor het laatst had gezien toen zij twee jaar was, heeft zij geen eigen herinnering meer aan hem en dat maakt ondersteuning door de vrouw tijdens de omgang van groot belang.
3.2.5.
Anders dan ten tijde van de beschikking van 3 mei 2018 is de rechtbank van oordeel dat er nu geen reden is om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat ouder en kind een wederzijds recht hebben op omgang met elkaar en dat de ouder ook een plicht heeft tot omgang. Hoewel er nog steeds sprake kan zijn van psychische problematiek bij de vrouw, heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in haar huidige psychische gesteldheid of de mogelijke complicaties in het kader van de omgang. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling alleen verklaard dat zij nog onder behandeling staat en inmiddels stappen voorwaarts heeft gemaakt. De stelling van de man dat (opbouw van de) omgang mogelijk is, is niet gemotiveerd betwist. Dat de vrouw stelt dat de minderjarige afwijzend staat tegenover omgang met de man en dat zij zich afvraagt of en hoe omgang onder deze omstandigheden in het belang van de minderjarige kan zijn, is onvoldoende om de omgang te ontzeggen. De bezwaren die de minderjarige naar voren heeft gebracht zijn namelijk niet zodanig zwaarwegend, dat deze contra-indicaties voor omgang opleveren. Met de raad ziet de rechtbank de weerstand die de minderjarige tegen de omgang biedt als bevestiging dat de omgang – voorzichtig en onder ongedwongen omstandigheden – moet worden opgebouwd, omdat die weerstand anders verder oploopt. Voor zover de vrouw behoefte heeft aan hulp en ondersteuning tijdens en rondom de omgang, heeft zij reeds haar ouders gevraagd en bereid gevonden om de omgang te begeleiden. Zij zal zich ook tot het wijkteam wenden.
3.2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen zich ook bereid verklaard tot het opstarten van de omgang op de wijze zoals de raad heeft geadviseerd. Dit is verder besproken en afgestemd.
De minderjarige zal in het kader van de omgangsregeling bij de man zijn:
  • eerst eenmaal in de kerstvakantie, waarbij de man, de vader van de vrouw en de minderjarige met elkaar gaan klimmen in [naam klimpark 1] aan het [adres 1] en als dat niet mogelijk is bij [naam klimpark 2] aan de [adres 2];
  • vervolgens eenmaal per twee weken onder begeleiding van de vrouw en/of (een van) haar ouders, waarbij zij met elkaar activiteiten zullen ondernemen zoals naar de McDonald’s gaan, kijken bij de scouting, wandelen in de natuur, et cetera;
  • waarna zal worden toegewerkt naar een weekend per twee weken. Voorafgaand gaat de vrouw een keer bij de man thuis kijken, zodat zij een beeld heeft van waar de minderjarige met de man verblijft;
  • de advocaten hebben zich bereid verklaard partijen behulpzaam te zijn bij het opbouwen van de omgang en het toewerken naar de uiteindelijke omgangsregeling waarbij de minderjarige een weekend per twee weken bij de man verblijft.
3.2.7.
De rechtbank vermeldt expliciet dat een belangrijk onderdeel van het opbouwen en toewerken naar een goede omgangsregeling is dat het wijkteam de vrouw ondersteunt en begeleidt bij het bewegen van de minderjarige naar de omgangsafspraken, en de vrouw adviseert hoe zij – ondanks het belaste verleden tussen partijen – de minderjarige kan stimuleren. De rol van de vrouw is hierin essentieel. Alleen als de vrouw het belang van omgang uitdraagt naar de minderjarige en haar emotionele instemming verleent, kan de minderjarige onbelast contact hebben met de man. Met de vraag tot hulp hiervoor, zal de vrouw zich met deze beschikking wenden tot het wijkteam.
De rechtbank vermeldt in dit kader ook dat de man zich bereid heeft verklaard om ten behoeve van de omgang overal aan mee te werken en dat hij graag wil meedenken hoe hij de situatie voor de vrouw kan verlichten.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
neemt op als afspraak tussen partijen de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht bij de man zoals hiervoor vermeld onder 3.2.6.;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.A. van 't Zelfde op
21 december 2021.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.