Op 16 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een geregistreerd partnerschap dat op 28 augustus 2020 is gehuwd, hebben een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort voor hun pasgeboren zoon, die is geboren uit een Oekraïense draagmoeder. De aanvraag werd door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat de identiteit en de Nederlandse nationaliteit van het kind niet konden worden vastgesteld. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige voorziening, waarbij zij de zitting vanuit Kiev bijwoonden via videoverbinding.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een humanitaire noodzaak om het kind met de verzoekers naar Nederland te laten reizen. De rechter droeg de verweerder op om een laissez-passer te verstrekken, zodat het kind naar Nederland kan reizen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalde dat de verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekers diende te vergoeden, evenals de proceskosten van € 1.496,-. De voorzieningenrechter overwoog dat het in het belang van het kind was om niet in Oekraïne te blijven totdat de juridische procedures in Nederland waren afgerond, en dat het kind recht heeft om bij zijn ouders te leven en verzorgd te worden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een humane benadering in zaken van draagmoederschap en de rechten van kinderen, zoals vastgelegd in het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat zij de biologische ouders zijn en dat de draagmoeder haar rechten heeft afgestaan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.