ECLI:NL:RBROT:2021:12906

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
FT EA 19/117
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in verplichtingen en benadeling van schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De bewindvoerder had verzocht om beëindiging van de regeling vanwege meerdere tekortkomingen in de naleving van de verplichtingen door de schuldenaar. De schuldenaar was medio november 2020 aangehouden op verdenking van afpersing en had in de periode daarna zijn vaste baan verloren. Hij was door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en had in de periode van 22 maart 2021 tot 10 mei 2021 in detentie gezeten. Deze detentie leidde tot een aanzienlijke inkomstenterugval, wat de schuldeisers benadeelde.

De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen, onder andere door het niet tijdig informeren van de bewindvoerder over de strafzaak en het verstrekken van onjuiste informatie over zijn ontslag. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de schuldenaar onverenigbaar waren met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling, die vereist dat de schuldenaar een saneringsgezinde houding aanneemt. De rechtbank besloot de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en e van de Faillissementswet.

De rechtbank sprak tevens het faillissement van de schuldenaar uit, met ingang van de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De bewindvoerder en de gemaakte kosten werden vastgesteld, en er werd een rechter-commissaris en curator benoemd. De uitspraak biedt een duidelijk voorbeeld van de gevolgen van het niet naleven van verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling en de impact daarvan op de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 17 december 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 11 maart 2019 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
[adres]
[postcode 1] [plaats 1] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: P.H.L. Adam.

1..De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 1 oktober 2021 met dit verzoek ingestemd.
Op 3 december 2021 heeft mr. [naam advocaat] , advocaat van schuldenaar, enkele bescheiden aan de rechtbank doen toekomen, waaronder een brief van [naam advocatenkantoor] van 9 juli 2021.
De bewindvoerder, schuldenaar en mr. [naam advocaat] zijn gehoord ter terechtzitting van 10 december 2021.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Bewindvoerder
De bewindvoerder heeft zich in zijn voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op het standpunt gesteld dat er sprake is van meerdere tekortkomingen in de naleving van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Schuldenaar is medio november 2020 aangehouden door de politie op verdenking van afpersing. Hij heeft enige tijd in voorarrest gezeten, waardoor hij zijn vaste baan is verloren. Schuldenaar is vervolgens bij vonnis van 17 maart 2021 door de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam als medepleger van afpersing veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Schuldenaar heeft (ter uitvoering van deze staf) in de periode van 22 maart 2021 tot en met 10 mei 2021 (opnieuw) in detentie gezeten. Daarnaast is schuldenaar veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en (hoofdelijk) tot een schadeloosstelling aan zijn slachtoffers van € 1.600, -. De tweede detentieperiode heeft ertoe geleid dat ook het nieuwe arbeidscontract van schuldenaar is ontbonden. Dit heeft de sollicitatieverplichting van schuldenaar doen herleven. De bewindvoerder is niet bekend met enige sollicitatie-activiteiten en acht de sollicitatieverplichting derhalve onvoldoende nageleefd.
Schuldenaar heeft de bewindvoerder niet tijdig geïnformeerd over voormelde strafzaak. Eveneens heeft schuldenaar de bewindvoerder verkeerd geïnformeerd omtrent de reden van ontslag bij zijn werkgever. De bewindvoerder neemt derhalve het standpunt in dat schuldenaar zijn informatieverplichting op dit punt heeft geschonden. Daarnaast heeft schuldenaar niet vermeld dat hij werkzaamheden verricht bij een sportschool die onder zijn naam opereert: [naam sportschool] .
Het ontslag heeft ertoe geleid dat schuldenaar een WW-uitkering heeft moeten aanvragen. Vanuit de WW is schuldenaar in de Ziektewet gekomen. Doordat schuldenaar moest terugvallen op voormelde uitkeringen is een aanzienlijke inkomstendaling ontstaan (van ten minste € 800,- per maand). Dit heeft tot benadeling van de schuldeisers geleid. De bewindvoerder schat de benadeling op een bedrag van (ten minste) € 8.000, - (over een periode van tien maanden). Ter terechtzitting heeft de bewindvoerder zich op het standpunt gesteld dat de inkomstenterugval in causaal verband staat met de strafzaak en derhalve aan schuldenaar is toe te rekenen. Dit geldt ook voor het terugvallen in de Ziektewet, nu de psychische klachten van schuldenaar in belangrijke mate verband houden met de (nasleep) van de strafzaak. Schuldenaar is onder meer bedreigd met een vuurwapen in opdracht van de medeverdachte.
Schuldenaar
Schuldenaar stelt zich op het standpunt dat de schuldsaneringsregeling tot november 2020 goed is nagekomen. Schuldenaar heeft een aanzienlijk bedrag gespaard voor de schuldeisers.
Schuldenaar erkent dat hij de fout is ingegaan door zich in november 2020 in te laten met de medeverdachte uit de strafzaak. Hij erkent ook dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de (poging tot) afpersing. Volgens schuldenaar heeft de rechtbank zijn rol echter verkeerd beoordeeld en bij de strafmaat onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Zijn visie hierop is namens schuldenaar gegeven in de brief van 9 juli 2021 en schuldenaar heeft hierop een toelichting gegeven bij het verhoor door de rechter-commissaris op 12 juli 2021. Schuldenaar heeft dan ook hoger beroep aangetekend tegen het vonnis. Het vonnis staat dus ook nog niet in rechte vast. Het is nog niet duidelijk wanneer het hoger beroep behandeld zal worden.
Ten tijde van de detentie hebben familie en vrienden van schuldenaar zorg gedragen voor nakoming van de financiële verplichtingen, waardoor geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Ook is schuldenaar blijven afdragen (met inachtneming van het inkomen dat hij had uit hoofde van zijn uitkeringen).
Ter zitting heeft schuldenaar erkend dat hij is tekortgeschoten in de informatieverplichting door de strafzaak niet te melden aan de bewindvoerder. Dat was omdat de advocaat van schuldenaar destijds heeft geadviseerd de strafzaak niet te melden bij de bewindvoerder (in de hoop dat het met een sisser zou aflopen). Onder deze omstandigheid dient de tekortkoming schuldenaar niet te zwaar worden aangerekend, aldus mr. [naam advocaat] . Ter zitting heeft schuldenaar zich eveneens op het standpunt gesteld dat hij zijn schuldeisers in ieder geval niet (toerekenbaar) heeft benadeeld, sinds hij een Ziektewetuitkering geniet. Het feit dat schuldenaar ziek is geworden, kan hem immers niet worden aangerekend, aldus mr. [naam advocaat] . De benadeling van de schuldeisers wordt mede om deze reden geschat op een bedrag van ongeveer € 2.000, -.

3..De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 199.164,14 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve – saneringsgezinde – houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Uit de brief van 9 juli 2021, het proces-verbaal van het verhoor van 12 juli 2021 en het verhandelde ter zitting, blijkt dat schuldenaar betrokken is geweest bij een afpersingszaak. Schuldenaar kan zich niet vinden in de beoordeling door de rechtbank van zijn bijdrage aan die afpersing, maar betwist niet dat hij daarin een aandeel heeft gehad. In de brief van 9 juli 2021 is namens schuldenaar naar voren gebracht dat hij de inhoud van de dreigbrief mede heeft bepaald en deze heeft bezorgd. Bij het verhoor van 12 juli 2021 heeft schuldenaar verklaard dat hij aan zijn medeverdachte een telefoon ter beschikking gesteld waarmee bedreigende teksten zijn verstuurd en dat hij heeft ingestemd met een 50/50 verdeling van het geld (dit laatste heeft schuldenaar ter zitting overigens alsnog weersproken).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen onverenigbaar met het wezen en de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. Deze getuigen niet van een saneringsgezinde houding, wat op zichzelf reeds grond vormt om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van art. 350 lid 3 onder c van de Faillissementswet (hierna: Fw). Dit klemt te meer, nu de strafbare feiten (gericht op het verkrijgen van geld door bedreiging of intimidatie) naar hun aard financieel gedreven zijn. Het feit dat er nog hoger beroep loopt doet hier niet aan af, nu de onbetwiste feiten reeds voldoende zwaarwegend zijn.
Daar komt nog bij dat schuldenaar de bewindvoerder niet tijdig heeft geïnformeerd over de strafzaak en onjuiste informatie heeft verschaft met betrekking tot de grond van zijn ontslag. Dat dit mede op advies van zijn advocaat is gedaan, maakt niet dat deze gedragingen niet aan schuldenaar toerekenbaar zijn. Voorts heeft schuldenaar in de periode van 22 maart 2021 tot en met 10 mei 2021 in detentie gezeten, wat heeft geleid tot werkloosheid en een aanzienlijke inkomensterugval. De schuldeisers zijn als gevolg van dit handelen dus ook benadeeld. Bovendien zijn er (vooralsnog) nieuwe schulden ontstaan als gevolg van de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Naar het oordeel van de rechtbank is schuldenaar hiermee ernstig tekortgeschoten in zijn verplichtingen. Het verlengen van de regeling teneinde schuldenaar in staat te stellen het nadeel financieel te compenseren doet (voor zover al mogelijk) naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en e, Fw.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4..De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.244,14;
- spreekt uit het faillissement van de schuldenaar met ingang van de dag waarop deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat;
- benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris:
[naam rechter-commissaris] ;
- stelt aan tot curator:
de heer mr. P. H. L. Adam,
Postbus [postbusnummer] ,
[postcode 2] , [plaats 2] ;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 december 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.