Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..De procedure
2..De standpunten
3..De beoordeling
4..De beslissing
de heer mr. P. H. L. Adam,
[postcode 2] , [plaats 2] ;
mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 december 2021. [1]
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De bewindvoerder had verzocht om beëindiging van de regeling vanwege meerdere tekortkomingen in de naleving van de verplichtingen door de schuldenaar. De schuldenaar was medio november 2020 aangehouden op verdenking van afpersing en had in de periode daarna zijn vaste baan verloren. Hij was door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en had in de periode van 22 maart 2021 tot 10 mei 2021 in detentie gezeten. Deze detentie leidde tot een aanzienlijke inkomstenterugval, wat de schuldeisers benadeelde.
De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen, onder andere door het niet tijdig informeren van de bewindvoerder over de strafzaak en het verstrekken van onjuiste informatie over zijn ontslag. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de schuldenaar onverenigbaar waren met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling, die vereist dat de schuldenaar een saneringsgezinde houding aanneemt. De rechtbank besloot de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en e van de Faillissementswet.
De rechtbank sprak tevens het faillissement van de schuldenaar uit, met ingang van de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De bewindvoerder en de gemaakte kosten werden vastgesteld, en er werd een rechter-commissaris en curator benoemd. De uitspraak biedt een duidelijk voorbeeld van de gevolgen van het niet naleven van verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling en de impact daarvan op de schuldeisers.