Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
13 december 2018 om 19.31 uur op Facebook een bericht had geplaatst waarin onder meer stond:
“Vandaag heb ik mijn eigen geit dood gemaakt en geslacht.”Verder lazen beide toezichthouders dat op 23 maart 2019 om 23.11 uur de volgende tekst op Facebook was geplaatst:
“Deze bokjes heb ik zelf geslacht. De kortste weg zelf slachten. Even. Dan is het voorbij.”Op de foto in het Facebook-document zagen beide toezichthouders karkassen van geiten(bokjes) bij het houthok op het bedrijf van eiseres aan de [adres] .
“Ik slacht zelf bokjes (opmerking toezichthouder [nummer] bedoeld geitenbokjes) voor eigen consumptie. Ik dood deze dieren met een mes. Het doden met een mes duurt 4-14 seconden volgens wetenschappelijke publicaties. Ik doe dat bewust niet met een penschietmasker omdat ik denk dat dit meer stress oplevert. In 2018 heb ik ongeveer 17 bokjes op deze manier gedood met het mes en geslacht. De foto's op facebook zijn van het jaar 2019. Ik heb toen 7 of 8 of 9 bokjes gedood met het mes en geslacht voor consumptie. Ik sta ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als [naam bedrijf] . Mijn beroep is boerin en ik maak speciaal kazen. Ik werk nog als 2 generaties terug met het maken van kazen. De bokjes die ik zelf slacht gebruik ik uitsluitend voor eigen humane consumptie. Ik heb geen vergunning voor een penschietmasker.”
23 januari 2020 een voornemen uitgebracht waarbij verweerder het eerdere voornemen van 7 november 2019 heeft laten vervallen, omdat bij de vaststelling van de hoogte van de boete was uitgegaan van een onjuiste tenlastelegging. Voorgenomen is eiseres een boete op te leggen van € 2.500,- voor het volgende beboetbare feit: dieren werden niet gedood nadat zij waren bedwelmd.
3 februari 2020 kennelijk niet bij de besluitvorming is betrokken. In het bestreden besluit op pagina 7 van 14 (onderaan) heeft verweerder vermeld:
“Indien u van mening bent dat het voornemen op 23 januari 2020 niet gebaseerd is op de juiste feiten dan bestond daar de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze waarin u kon aangeven dat het voornemen van 23 januari 2020 niet op juiste feiten is gebaseerd.”Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee bedoeld te zeggen dat eiseres in haar zienswijze van
“In het bestreden besluit wordt echter nader gespecificeerd welke wettelijke bepalingen u heeft overtreden. Het gaat om de volgende wetsbepalingen artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren jo. artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren jo. artikel 3, eerste lid, gelet op artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1099/2009.”Verweerder heeft deze bepalingen genoemd in het primaire besluit en (deels) in het voornemen van 23 januari 2020. Ook in de betreffende passage op pagina 2 van 14 van het bestreden besluit onder ‘Het verloop van de procedure’, die betrekking heeft op het primaire besluit heeft verweerder deze bepalingen genoemd. Dat verweerder in het bestreden besluit onder ‘Toelichting op deze beslissing’ de artikelen 2.10, tweede en derde lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 5.3, tweede lid, van het Besluit houders van dieren heeft genoemd, betekent niet dat aan het bestreden besluit een rechtszekerheids-, kenbaarheids- of motiveringsgebrek kleeft zoals eiseres heeft aangevoerd. De betreffende passage onder ‘Toelichting op deze beslissing’ betreft immers een weergave van de bevindingen van de toezichthouder die artikel 2.10, tweede en derde lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 5.3, tweede lid, van het Besluit houders van dieren in het rapport van bevindingen heeft vermeld. Dat die bepalingen niet in de bijlage ‘Regelgeving’ zijn genoemd betekent evenmin dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk wat verweerder eiseres tegenwerpt en dat dat is gebaseerd op de in het primaire en het bestreden besluit genoemde artikelen.
23 januari 2020 ten onrechte de grondslag van de overtreding ten nadele van eiseres heeft gewijzigd doordat de boete van € 1.500,- naar € 2.500,- is verhoogd, hetgeen volgens eiseres in strijd is met het verbod van reformatio in peius, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Ten tijde van het voornemen van 23 januari 2020 was er nog geen besluit waarbij de hoogte van de boete was bepaald, maar slechts een voornemen tot boeteoplegging. Van strijd met het verbod van reformatio in peius is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat verbod is alleen geschonden indien de totale boete uiteindelijk na bezwaar hoger is dan daarvoor. Alleen in dat geval wordt een partij aan wie de boete is opgelegd, in een slechtere positie gebracht dan waarin hij verkeerde voor het maken van bezwaar. Die situatie is hier niet aan de orde, aangezien verweerder in de voornemenfase de grondslag van de overtreding heeft gewijzigd en de daarbij behorende boete heeft genoemd.
“Indien dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten, zijn de voorschriften van lid 1 niet van toepassing, mits het slachten plaatsvindt in een slachthuis.”Eiseres kan echter geen geslaagd beroep doen op deze uitzonderingsbepaling, nu daarin is bepaald dat het onverdoofd slachten dient plaats te vinden in een slachthuis. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake nu zij de betreffende geiten(bokjes) heeft geslacht voor eigen gebruik op haar eigen bedrijf niet zijnde een slachthuis. Bovendien is deze uitzondering beperkt tot het onverdoofd slachten om religieuze redenen. Uit het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 17 december 2020 (C-336/19) volgt dat de uitzondering van artikel 4, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 restrictief moet worden uitgelegd. In rechtsoverweging 43 overweegt het Hof:
“Die bepaling […] staat ritueel slachten – waarbij het dier zonder voorafgaande bedwelming wordt gedood – weliswaar toe, maar deze vorm van slachten is in de Unie slechts bij wijze van uitzondering toegestaan om te verzekeren dat de vrijheid van godsdienst wordt geëerbiedigd, aangezien daarbij pijn, spanning of lijden van het dier niet even efficiënt kan worden verzacht als bij het slachten met voorafgaande bedwelming.”In rechtsoverweging 41 heeft het Hof in aanmerking genomen dat wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat bedwelming de techniek is die het dierenwelzijn bij het slachten het minst aantast. Eiseres heeft toegelicht op grond van welke overwegingen zij de betreffende dieren zonder voorafgaande bedwelming heeft geslacht. Deze toelichting kan haar echter niet baten, nu de uitzondering in artikel 4, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 gelet op het arrest van het Hof bedoeld is om de vrijheid van godsdienst en het belijden van een godsdienst dient af te wegen tegen het welzijn van dieren. Uit het arrest van het Hof volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om die uitzondering ruimer op te vatten.
7 november 2019 na de zienswijze van eiseres van 19 november 2019 is komen te vervallen, zodat voor de overtreding geen boete zou worden opgelegd, aldus eiseres.
23 januari 2020 het voornemen van verweerder om een boete aan eiseres op te leggen vanwege de geconstateerde overtreding in stand blijft.
€ 2.500,- geldt. De rechtbank acht deze boete in het algemeen evenredig en volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat sprake is van excessief formalisme.
“Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.”In het bestuursrecht is een soortgelijke bepaling opgenomen in artikel 5:41 van de Awb en in artikel 5:46, derde lid, van de Awb die erin voorzien dat er geen boete wordt opgelegd dan wel dat de boete wordt gematigd.
Beslissing
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 december 2021.