ECLI:NL:RBROT:2021:12937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/5191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het vervoeren van ongeschikt schaap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een exploitant van een verzamelcentrum, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een bestuurlijke boete van € 3.000,- opgelegd omdat zij een schaap liet vervoeren dat volgens de toezichthouder van de NVWA ongeschikt was voor transport. De toezichthouder constateerde dat het schaap niet in staat was om zich pijnloos voort te bewegen, wat leidde tot de conclusie dat de Wet dieren was overtreden. Eiseres betwistte de overtreding en voerde aan dat het schaap goedgekeurd was door een dierenarts van de NVWA voor transport. Tijdens de zitting op 5 november 2021 werd duidelijk dat de toezichthouder geen uiterlijke kenmerken had gezien die het letsel van het schaap konden verklaren. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en dat verweerder onvoldoende had gereageerd op de argumenten van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de boete verviel. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiseres werd vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: [naam 1],
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 3.000,- omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften heeft overtreden.
Bij besluit van 9 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen [naam 2], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen van 7 oktober 2019 heeft een toezichthouder van de NVWA gerapporteerd dat hij zich op 7 augustus 2019 bevond in de stallen van [naam slachterij] voor een ante-mortem-inspectie. De toezichthouder zag daar een schaap met oornummer [nummer 1] dat zijn rechter achterpoot in rust ontlastte. Er werd geen gewicht op de rechter achterpoot gezet. Bij nadere inspectie bleek het schaap zijn ondervoet op het dorsale deel van de hoef te laten rusten (“dubbelgeklapt”). Tijdens het lopen belastte het schaap de rechter achterpoot niet. Het schaap was slecht bespierd op de achterhand, met name aan de rechterkant. Volgens de toezichthouder neemt de bespiering van een poot af als deze weinig tot niet gebruikt wordt. Dat er een afname was van de bespiering van de rechter achterpoot (spieratrofie) betekent volgens de toezichthouder dat het schaap deze poot al langere tijd niet gebruikte. Het niet belasten van de rechter achterpoot in rust en/of beweging wees erop dat het schaap de poot niet wilde of kon belasten vanwege pijn. De toezichthouder heeft geen uiterlijke kenmerken gezien waarom het schaap de poot niet kon belasten (bijvoorbeeld breuken). Het schaap was kreupel ten gevolge van inwendig letsel dat niet zichtbaar was aan de buitenkant. Dit schaap was daarom niet in staat om zich zonder pijn voort te bewegen, aldus de toezichthouder.
1.1.
Vanuit zijn deskundigheid als dierenarts heeft de toezichthouder geconcludeerd dat het letsel bij dit schaap al aanwezig was ten tijde van het aanbieden voor transport. De toezichthouder heeft deze conclusie gebaseerd op het feit dat het schaap de avond voor de ante-mortem-keuring van 7 augustus 2019 was aangevoerd en er bij de keuring al spieratrofie was. De spieratrofie gaf aan dat de rechter achterpoot gedurende langere tijd (een aantal dagen minimaal) niet gebruikt was, zodat het letsel niet ontstaan was tijdens het verblijf op het slachthuis. Het transport heeft extra lijden veroorzaakt voor dit schaap, omdat dit schaap niet in staat was om zichzelf pijnloos op vier poten voort te bewegen en/of staande te houden in een veewagen.
1.2.
Uit de aanvoerdocumenten/VKI en het I&R-systeem heeft de toezichthouder opgemaakt dat dit schaap op 6 augustus 2019 bij de veehouderij is geladen. Het schaap is vervolgens dezelfde dag via het verzamelcentrum van eiseres naar het [naam centrum] in [vestigingsplaats centrum] ([nummer 2]) vervoerd en dezelfde dag naar [naam slachterij] te [plaatsnaam].
2. Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 3.000,- voor het volgende beboetbare feit: de houder op plaats van overladen (verzamelcentrum) liet een schaap vervoeren dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport. Het schaap was niet in staat zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren alsmede in samenhang met artikel 3, aanhef en artikel 3, onder b en artikel 9, eerste lid, gelet op Bijlage I, Hoofstuk I, paragrafen 1 en 2, onder punt a, van Verordening (EG) nr. 1/2005 (Transportverordening). Het boetebedrag is verhoogd in verband met recidive.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een overtreding, aangezien het schaap niet kreupel was op het verzamelcentrum van eiseres. Ter onderbouwing van haar stelling dat het dier niet kreupel was voor transport heeft eiseres verklaringen overgelegd van de veehouder, vervoerder, veehandelaar en marktmeester. Eiseres heeft ook verwezen naar het VKI-formulier waaruit blijkt dat het dier niet ziek was. Eiseres wijst erop dat een toezichthouder van de NVWA het dier heeft goedgekeurd voordat het op transport ging naar het tweede verzamelcentrum. Tot slot vraagt eiseres zich af waarom aan de veehouder geen boete is opgelegd gelet op het feit dat de toezichthouder heeft vastgesteld dat het dier veel langer kreupel zou zijn, terwijl het dier maar een halve dag op het bedrijf van eiseres is geweest.
3.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:124) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het rapport van bevindingen onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eiseres (verwijtbaar) een dier liet vervoeren dat ongeschikt was voor het transport. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat het letsel niet zichtbaar was aan de buitenkant. Het dier kon zijn rechterpoot in rust niet belasten, maar de toezichthouder heeft geen uiterlijke kenmerken gezien waarom het dier dat niet kon. Eiseres heeft reeds in bezwaar naar voren gebracht dat het dier op 6 augustus 2019 door een dierenarts van de NVWA op het verzamelcentrum van eiseres is goedgekeurd voor transport naar een volgend verzamelcentrum. In het bestreden besluit heeft verweerder volstaan met de overweging dat de gestelde aanwezigheid van een dierenarts van de NVWA bij het afvoeren van de schapen bij het verzamelcentrum van eiseres niet afdoet aan de overtreding (pagina 3 van het bestreden besluit). Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hiermee onvoldoende ingegaan op hetgeen eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht over de keuring van dieren voorafgaand aan het transport naar een tweede verzamelcentrum (wat eiseres tweede verzamelslag noemt). Ook in beroep heeft eiseres benadrukt dat dieren voorafgaand aan het transport naar een tweede verzamelcentrum door een toezichthouder van de NVWA werden gekeurd en dat deze keuring voorafgaand aan een transport voor de tweede verzamelslag destijds verplicht was. Verweerder heeft hier ook in beroep niet adequaat op gereageerd. Hij heeft geen verweerschrift ingediend. Ter zitting heeft verweerder weliswaar gebeld met een senior inspecteur, maar daaruit is niet meer naar voren gekomen dan dat er destijds (alleen) algemeen toezicht werd gehouden op dieren die naar een volgend verzamelcentrum werden vervoerd. De toezichthouder ter zitting was niet bekend met het begrip tweede verzamelslag. Hem is bekend dat er een steekproef wordt gehouden en een identiteit en registratie (I&R) wordt uitgevoerd. De dieren werden ook toen en ook in de situatie als hier aan de orde, niet individueel gekeurd, aldus de toezichthouder ter zitting. Dat vindt de rechtbank een te late en te weinig specifieke reactie op de aangevoerde gronden.
4. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde om verweerder het gebrek te laten herstellen, nu verweerder daarvoor voldoende gelegenheid heeft gehad. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar ziet gelet op het voorgaande geen reden om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daarnaast zal de rechtbank gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de aan eiseres opgelegde boete vervalt.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen uitsluitend de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking. Nu de gemachtigde van eiseres geen professionele rechtsbijstandverlener is, maar is opgetreden in de hoedanigheid bestuurder van eiseres, zijn er geen kosten die op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • stelt het boetebedrag vast op nihil;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 december 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.