ECLI:NL:RBROT:2021:12955

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
9248121 CV EXPL 21-18768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van woonruimte door huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een gedaagde huurder. Vestia vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte vanwege een huurachterstand van € 2.838,03, die was opgebouwd tot en met mei 2021. De huurovereenkomst betrof een woning aan een niet gespecificeerd adres, met een huurprijs van € 436,62 per maand. De gedaagde heeft erkend dat hij in gebreke is gebleven met de huurbetalingen, maar heeft zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder werkverlies door de coronasituatie, aangevoerd als verzachtende factor. Vestia heeft echter gesteld dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat zijn persoonlijke omstandigheden een beroep op de 'tenzij clausule' van artikel 6:265 BW rechtvaardigen. De rechter heeft de vordering van Vestia tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen. De ontruimingstermijn is vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft ook een betalingsregeling goedgekeurd, waarbij de gedaagde het verschuldigde bedrag in termijnen kan voldoen, mits hij de lopende huur blijft betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Vestia direct kan overgaan tot ontruiming indien de gedaagde niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9248121 \ CV EXPL 21-18768
uitspraak: 30 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te: Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 18 mei 2021,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als Vestia respectievelijk [gedaagde].

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het door [gedaagde] op de rolzitting van 3 juni 2021 gegeven mondelinge antwoord;
  • de akte uitlaten betalingsregeling tevens vermeerdering van eis van 30 juni 2021, met productie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Vestia als verhuurster en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte aan de [adres].
2.2
De huurprijs bedroeg laatstelijk € 436,62 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd.

3..De vordering

3.1
Vestia heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden met veroordeling van [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de woonruimte aan de [adres] met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Vestia te stellen;
2. [gedaagde] te veroordelen om aan Vestia te betalen, de som van € 2.979,43 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.838,03 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
3. [gedaagde] te veroordelen om aan Vestia te betalen de som van € 436,62 voor iedere maand, te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging te rekenen vanaf 1 juni 2021 zolang [gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde, een gedeelte van een maand ter rekenen voor een hele;
4. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met btw, behoudens btw over het verschuldigde griffierecht.
3.2
Aan haar vordering heeft Vestia - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde], ondanks daartoe te zijn aangemaand, tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, door een huurachterstand te laten ontstaan die, berekend tot en met de maand mei 2021 € 2.838,03 bedraagt.
De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
Vestia vordert op grond van het bepaalde in de artikelen 6:96 lid 2 sub c BW een bedrag van € 118,87 (incl. btw) aan buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde] dient tot aan het moment van de ontruiming een bedrag ter hoogte van de huur van
€ 436,62 per maand te betalen aan Vestia voor het gebruik van de woning
Op grond van het bepaalde in artikel 6:119 BW is [gedaagde] wettelijke rente aan Vestia verschuldigd.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft de juistheid van de vordering erkend. Hij is door de coronasituatie zijn baan verloren. Vanaf medio juni 2021 heeft hij weer werk. Verder staat hij in contact met het wijkteam. [gedaagde] wil graag in de woning blijven wonen. De huur van juni 2021 is betaald. [gedaagde] wil een regeling treffen van € 200,00 per maand welk bedrag hij naast de lopende huur zal betalen.

5..De beoordeling

5.1
Vestia is, blijkens de aantekeningen van de rolzitting van 3 juni 2021 in de gelegenheid gesteld om op het betalingsvoorstel van [gedaagde] te reageren. Dit heeft zij bij akte van 29 juni 2021 gedaan. In die akte heeft Vestia echter tevens haar eis vermeerderd. Nu Vestia hier niet toe in de gelegenheid is gesteld en [gedaagde] ook geen gelegenheid heeft gekregen om de vermeerdering van eis te reageren, wordt de vermeerdering van eis buiten beschouwing gelaten.
5.2
[gedaagde] heeft de hoogte van de bij dagvaarding gestelde huurachterstand van € 2.838,03 berekend tot en met de maand mei 2021 niet betwist, zodat in rechte van de juistheid van dit bedrag wordt uitgegaan. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5.3
De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Voor zover [gedaagde] met de door hem aangevoerde persoonlijke omstandigheden een beroep heeft willen doen op de zogenaamde ‘tenzij clausule’ van artikel 6:265 BW gaat dit beroep niet op. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden liggen in zijn risicosfeer en kunnen niet aan Vestia worden tegengeworpen. De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde zullen worden toegewezen.
5.4
De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.5
De vordering tot betaling van de toekomstige termijnen ten bedrage van € 436,62 per maand, totdat de woning is ontruimd, zal als niet weersproken worden toegewezen.
5.6
De rente over de toegewezen huurachterstand zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
5.7
Vestia maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt voor toewijzing in aanmerking, nu met het versturen van de brief van 16 oktober 2020 is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 6:96, zesde lid BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke zal worden toegewezen voor het gevorderde bedrag van € 118,87 (incl. btw), dat jegens [gedaagde] redelijk is, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht.
5.8
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeel in de proceskosten, aan de zijde Vestia vastgesteld op € 613,01 aan verschotten (waarvan € 106,01 aan dagvaardingskosten en € 507,00 aan griffierecht) en € 327,00 aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punt van € 218,00 per punt).
5.9
[gedaagde] heeft bij antwoord een betalingsregeling voorgesteld inhoudende dat hij een bedrag van € 200,00 per maand aflost op de huurachterstand en daarnaast de lopende huur betaalt.
5.1
Vestia is met deze betalingsregeling akkoord gegaan, met dien verstande dat indien [gedaagde] hetzij met de betaling van de na het vonnis vervallen huurtermijnen hetzij in de nakoming van de betalingsregeling tekort schiet, het gehele alsdan verschuldigde bedrag zonder nadere ingebrekestelling opeisbaar wordt en de huurovereenkomst bij gerechtelijke uitspraak wordt geacht te zijn ontbonden onder veroordeling van [gedaagde] het gehuurde alsdan te ontruimen en te verlaten. Bovendien dient de huur uiterlijk op de 1ste van elke maand door Vestia ontvangen te zijn, aldus Vestia.
5.11
De kantonrechter zal deze regeling in het vonnis opnemen, waarbij tevens wordt bepaald dat zolang [gedaagde] die regeling nakomt, geen ontbinding en ontruiming ten uitvoer kan worden gelegd.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen een bedrag van € 2.979,43 (bestaande uit een bedrag van € 2.838,03 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand mei 2021,
€ 22,53 aan verschenen wettelijke rente berekend vanaf de dag van verzuim tot de dag van dagvaarding en € 118,87 (incl. btw) aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.838,03 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 613,01 aan verschotten aan verschotten en € 327,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verstaat dat de in de verschotten begrepen dagvaardingskosten zijn te verhogen met de btw daarover;
staat [gedaagde] toe om het totaal aan Vestia verschuldigde bedrag van € 3.919,43, inclusief rente en kosten als voormeld naast de lopende huur, aan Vestia te voldoen in maandelijkse termijnen van € 200,- voor het eerst uiterlijk op 1 september 2021 en vervolgens telkens uiterlijk op de eerste dag van iedere daarop volgende maand;
en bovendien, maar alléén voor het geval [gedaagde] deze betalingsverplichtingen niet behoorlijk nakomt:
bepaalt dat het ingevolge dit vonnis nog verschuldigde bedrag geheel en ineens opeisbaar is;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag nadat [gedaagde] ten aanzien van de nakoming van vorenbedoelde betalingsverplichtingen in verzuim is en veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege gedaagde daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Vestia te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen € 436,62 per maand, te vermeerderen met de wettelijk toegestane huurverhoging met ingang van de datum van ontbinding tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, een gedeelte van een maand te rekenen voor een hele;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426