In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een gedaagde huurder. Vestia vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte vanwege een huurachterstand van € 2.838,03, die was opgebouwd tot en met mei 2021. De huurovereenkomst betrof een woning aan een niet gespecificeerd adres, met een huurprijs van € 436,62 per maand. De gedaagde heeft erkend dat hij in gebreke is gebleven met de huurbetalingen, maar heeft zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder werkverlies door de coronasituatie, aangevoerd als verzachtende factor. Vestia heeft echter gesteld dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat zijn persoonlijke omstandigheden een beroep op de 'tenzij clausule' van artikel 6:265 BW rechtvaardigen. De rechter heeft de vordering van Vestia tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen. De ontruimingstermijn is vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft ook een betalingsregeling goedgekeurd, waarbij de gedaagde het verschuldigde bedrag in termijnen kan voldoen, mits hij de lopende huur blijft betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Vestia direct kan overgaan tot ontruiming indien de gedaagde niet aan zijn verplichtingen voldoet.