ECLI:NL:RBROT:2021:12956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
9247799 CV EXPL 21-18744
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van eigen risico zorgverzekering en reconventionele terugvordering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Menzis Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeert. Menzis vorderde betaling van een bedrag van € 148,42, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, wegens een openstaand eigen risico van € 332,68 dat de gedaagde verschuldigd was uit hoofde van een zorgverzekeringsovereenkomst. De gedaagde had een betalingsregeling getroffen, maar stelde dat hij reeds had betaald en vorderde in reconventie een bedrag van € 100,00 terug. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de verschuldigdheid van het eigen risico niet heeft betwist en dat hij ook de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. De rechter oordeelde dat de gedaagde terecht was gedagvaard en dat de vordering van Menzis gegrond was. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 184,15 aan proceskosten aan Menzis, en werd het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9247799 CV EXPL 21-18744
uitspraak: 24 september 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Menzis Zorgverzekeraar
N.V.
gevestigd te Wageningen,
eiseres in conventie bij exploot van dagvaarding van 17 mei 2021,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als Menzis respectievelijk [gedaagde].

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het op de rolzitting van 3 juni 2021 door [gedaagde] gegeven mondelinge antwoord, tevens houdende een tegenvordering, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens houdende een vermindering van eis, tevens antwoord in reconventie van 30 juni 2021, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de op de rolzitting van 28 juli 2021 door [gedaagde] gegeven mondelinge reactie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] is met Menzis een zorgverzekeringsovereenkomst aangegaan. Uit hoofde van deze overeenkomst is [gedaagde] eigen risico voor genoten zorg aan Menzis verschuldigd.
2.2
[gedaagde] heeft op 20 juli 2019 en 19 december 2019 zorg genoten. Menzis heeft hiervoor bij facturen van 8 januari 2020 en 18 maart 2020 in totaal een bedrag van € 332,68 aan eigen risico in rekening gebracht welk bedrag [gedaagde] aanvankelijk geheel onbetaald heeft gelaten.
2.3
Op 5 juni 2020 heeft [gedaagde] een betalingsregeling met de gemachtigde van Menzis (hierna: ‘GGN’) getroffen. In deze (en ook latere) bevestigingsbrieven van de betalingsregeling staat -onder meer- het volgende vermeld:
“U kunt op 3 manieren veilig en makkelijk betalen:
1. (…)
2. (…)
3. Maak het bedrag over naar rekeningnummer IBAN: [bankrekeningnummer] op naam van GGN Mastering Credit. Vermeld bij uw betaling het dossiernummer.”
2.4
[gedaagde] heeft de volgende betalingen aan GGN gedaan:
27 juni 2020 € 50,00
30 juni 2020 € 50,00
31 augustus 2020 € 50,00
9 oktober 2020 € 50,00
2.5
De echtgenote van [gedaagde], [naam], heeft vanaf haar rekening de volgende betalingen aan GGN gedaan:
6 november 2020 € 50,00
4 december 2020 € 50,00
27 januari 2021 € 50,00
28 februari 2021 € 50,00
4 maart 2021 € 50,00
8 april 2021 € 50,00
30 april 2021 € 50,00
2.6
GGN heeft bij brief van 5 januari 2021 -onder meer- het volgende aan [gedaagde] bericht:
“U heeft gevraagd om een betalingsregeling voor uw betalingsachterstand. In deze brief bevestigen wij de betalingsregeling met u. Bij nader onderzoek hebben wij toch uw betalingen van november en december 2020 teruggevonden. Echter is er ten tijde van betaling geen dossiernummer vermeld. Wij willen u met klem verzoeken om ten alle tijden uw dossiernummer
te vermelden als u een betaling verricht.”
2.7
GGN heeft bij brief van 8 januari 2021 -onder meer- het volgende aan [gedaagde] bericht:
“Beste meneer [gedaagde],
Zoals eerder is aangegeven zijn uw betalingen in een ander dossier geboekt. Wij verzoeken u in de toekomst uw betalingen van de juiste dossiernummers te voorzien.
De regeling zullen wij voortzetten.”

3..Het geschil

3.1
Menzis heeft bij dagvaarding gevorderd dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan Menzis van een bedrag van € 148,42 vermeerderd met de wettelijke rente te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele veroordeling met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Menzis heeft -naast de hierboven onder 2. genoemde vaststaande feiten- zakelijk weergegeven het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
3.2.1
Menzis vordert nakoming van de tussen haar en [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst nu [gedaagde], ondanks daartoe te zijn aangemaand, in gebreke is gebleven met betaling van het door hem uit hoofde van de met Menzis gesloten zorgverzekeringsovereenkomst verschuldigde eigen risico van in totaal
€ 332,68.
3.2.2
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag Menzis zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 60,38 (incl. € 10,48 aan BTW) komen op grond van artikel 6:96 lid 6 lid 2 sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor rekening van [gedaagde].
3.2.3
Voorts maakt Menzis op grond van artikel 6:119 BW aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 5,36 aan vervallen rente berekend tot 17 mei 2021.
3.2.4
Menzis heeft naar aanleiding van betalingen aan haar gemachtigde van 30 juni 2020, 27 juni 2020, 31 augustus 2020, 9 oktober 2020 en 6 november van elk € 50,00 een bedrag van € 250,00 op de vordering in mindering gebracht waardoor de vordering thans € 148,42 bedraagt.
3.3
[gedaagde] verweert zich door te stellen dat de vordering reeds is betaald. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij bij antwoord betaalbewijzen overgelegd. De betalingen zijn afkomstig van de rekening van zijn echtgenote, [naam]. Hij heeft hierover van tevoren met GGN gebeld, maar dit is niet uitgezocht. Daarom is [gedaagde] het niet eens met de extra kosten en rente die nu gevorderd worden. [gedaagde] heeft bovendien € 100,00 te veel betaald aan Menzis en vordert in reconventie terugbetaling van dit bedrag.
3.4
Menzis heeft de reconventionele vordering bestreden. Zij heeft daartoe samengevat weergegeven- het volgende aangevoerd.
3.4.1
Op 5 juni 2020 is een betalingsregeling met [gedaagde] getroffen. In de bevestigingsbrief die als productie 4 bij dagvaarding is overgelegd is [gedaagde] erop gewezen dat het dossiernummer bij de betaling dient te worden vermeld. De regeling werd aanvankelijk nagekomen, maar na 9 oktober 2020 werden geen betalingen meer ontvangen.
3.4.2
Vervolgens bleek dat op 6 november 2020 een betaling was gedaan vanaf de rekening van [naam]. Bij brieven van 5 januari 2021 en 8 januari 2021, die als producties 7 en 8 bij repliek in conventie zijn overgelegd is [gedaagde] er nogmaals op gewezen dat een dossiernummer bij de betalingen dient te worden vermeld.
3.4.3
Omdat betalingen uitbleven is [gedaagde] in de periode februari 2021 / maart 2021 wederom aangemaand.
3.4.4
Op 11 maart 2021 nam [gedaagde] telefonisch contact op met GGN en deelde hij mede dat hij wel degelijk betaald had. GGN heeft daarop om betaalbewijzen verzocht. Deze zijn pas bij conclusie van antwoord in conventie overgelegd.
3.4.5
De op de betaalbewijzen vermelde betalingen van in totaal € 300,00 zijn afkomstig van de rekening van [naam]. Omdat een dossiernummer ontbreekt zijn de betalingen afgeboekt op dossiers die betrekking hebben op [naam].
3.4.6
Inmiddels heeft GGN de betalingen van [naam] in mindering gebracht op de onderhavige vordering. Menzis wenst haar vordering met deze betalingen, in totaal een bedrag van € 300,00 te verminderen. De resterende hoofdsom bedroeg € 82,68 en is door de vermindering van eis voldaan. Het restant van de betalingen van € 300,00, zijnde een bedrag van € 217,32, wenst Menzis in mindering te brengen op de door [gedaagde] verschuldigde buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten.
3.5
De overige stellingen van partijen zullen - voor zover daartoe relevant- bij de beoordeling worden besproken.

4..De beoordeling

4.1
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2
Het geschil ziet in conventie op de vraag of [gedaagde] de door Menzis aan eigen risico, buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten gevorderde bedragen aan Menzis verschuldigd is.
4.2
De kantonrechter stelt allereerst vast dat [gedaagde] de verschuldigdheid van het door Menzis aan eigen risico in rekening gebrachte bedrag van € 332,68 niet heeft betwist. Dit bedrag is hij dan ook aan Menzis verschuldigd.
4.3
Als niet weersproken staat vast dat [gedaagde] dit bedrag niet binnen de betaaltermijn heeft voldaan, zodat hij tevens wettelijke rente aan Menzis verschuldigd is.
4.4
[gedaagde] is ook de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd nu met het versturen van de bij dagvaarding als productie 2 overgelegde brief van 6 mei 2020 is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 6:96, zesde lid BW. Bovendien is het gevorderde bedrag van € 60,38 (incl. btw) jegens [gedaagde] redelijk, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht.
4.5
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de bijkomende kosten (in de vorm van buitengerechtelijke incassokosten en proceskoten) en de wettelijke rente. Volgens hem is de vordering reeds voor dagvaarding betaald vanaf het rekeningnummer van [naam]. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft hij verwezen naar de door hem bij conclusie van antwoord overgelegde betaalbewijzen.
4.6
Onder 4.3 en 4.4 is reeds overwogen waarom [gedaagde] wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd. Het verweer treft ten aanzien van deze vorderingen dan ook geen doel.
4.7
Voor wat betreft de verschuldigdheid van de proceskosten is doorslaggevend of [gedaagde] terecht is gedagvaard. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Op de door [gedaagde] bij antwoord in conventie overgelegde betaalbewijzen staan
acht betalingen van € 50,00 vermeld. [gedaagde] stelt terecht dat deze betalingen van voor het moment van dagvaarden dateren.
Vast staat dat zes van deze betalingen zijn verricht vanaf de rekening van [naam] zonder dat daarbij een dossiernummer is vermeld. Als gevolg hiervan zijn deze betalingen afgeboekt op bij GGN in behandeling zijnde vorderingen op [naam].
4.8
De kantonrechter is van oordeel dat GGN met haar wijze van afboeken niet onjuist heeft gehandeld. De betalingen van [naam] waren immers op geen enkele wijze te herleiden tot [gedaagde]. De stelling dat hij Menzis hierover van tevoren heeft gebeld, is niet onderbouwd en kan hem dan ook niet baten.
Bovendien blijkt uit de door Menzis overgelegde producties dat zij [gedaagde] er herhaaldelijk op heeft gewezen dat een dossiernummer bij een betaling dient te worden vermeld. Door Menzis is bovendien onbetwist gesteld dat [gedaagde] desgevraagd heeft nagelaten om betaalbewijzen toe sturen, waardoor Menzis geen aanknopingspunten had om de betalingen te traceren.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan Menzis dan ook niet worden verweten dat zij er niet eerder dan bij repliek achter kwam dat de door [naam] gedane betalingen van € 50,00 op 4 december 2020, 27 januari 2021, 28 februari 2021, 4 maart 2021, 8 april 2021 en 30 april 2021 feitelijk voor de onderhavige vordering waren bedoeld.
4.9
Menzis heeft vervolgens alsnog een bedrag van € 300,00 afgeboekt op de onderhavige vordering. Dit is het moment waarop dit bedrag daadwerkelijk is betaald. Het voorgaande betekent dat Menzis op het moment van dagvaarden een vordering van € 148,42 had op [gedaagde] en dat hij dus terecht is gedagvaard.
4.9
[gedaagde] is als de in het ongelijk gestelde partij op grond van artikel 237 Rv. tevens de proceskosten verschuldigd. Aan de zijde van Menzis worden deze in conventie vastgesteld op € 234,22 aan verschotten (€ 108,22 aan dagvaardingskosten en € 126,00 aan griffierecht) en € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten € 37,00 per punt) en in reconventie op € 18,50 aan salaris voor de gemachtigde ( ½ punt van € 37,00).
4.1
Menzis heeft bij dagvaarding reeds een bedrag van € 250,00 op haar vordering in mindering gebracht en haar vordering naar aanleiding van de door [gedaagde] bij antwoord in conventie overgelegde betaalbewijzen met een bedrag van € 300,00 verminderd.
4.11
Op grond van artikel 6:44 BW moeten betalingen eerst worden toegerekend aan de gemaakte kosten, daarna aan de vervallen rente en tot slot aan de hoofdsom. Toepassing van dit artikel leidt ertoe dat de hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en de vervallen wettelijke rente geheel zijn voldaan en dat aan proceskosten een bedrag van € 184,15 resteert. Dit bedrag wordt toegewezen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis te betalen een bedrag van € 184,15 aan proceskosten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426